De afgelopen weken kwam hier een grote diversiteit aan muziek voorbij waar het predicaat ‘minimalisme’ op geplakt kan worden. Of de componist of musicus het hier ook altijd mee eens is, doet daarbij niet zoveel ter zake. Wat telt is dat die muziek een aantal kenmerken heeft: sterke ritmiek, een repetitief karakter, het gebruik van drones en mede ten gevolge van dit alles een vaak meditatief karakter. Inmiddels is deze stijl van componeren / musiceren algemeen aanvaard, iets dat ook sterk blijkt uit het bij University of California Press verschenen ‘On Minimalism – Documenting a Musical Movement’ van Kerry O’Brien en William Robin. Een bijzonder boek waarin we een prachtige inzage krijgen in de geschiedenis van deze stroming.
Bijzonder daarbij is dat O’Brien en Robin niet zozeer hun eigen deskundigheid tentoon spreiden maar de componisten, musici en critici aan het woord laten die aan deze beweging vormgaven. Delen uit programma’s, teksten van platenhoezen, kritieken in tijdschriften en interviews vormen tezamen een caleidoscopisch beeld van de afgelopen zeventig jaar. Natuurlijk besteedt het boek aandacht aan de grote vier, La Monte Young, Terry Riley, Steve Reich en Philip Glass, maar beperkt zich daar gelukkig niet toe. Zo begint het boek met de muziek van John Coltrane en Miles Davis, muziek die we niet altijd associëren met minimalisme, maar zeker van grote invloed was. Hetzelfde geldt voor de Indiase muziek waar met name La Monte Young veel mee had.
Het boek laat echter ook zien dat het vanaf het begin zeker niet alleen om witte mannen draaide. Meredith Monk en Pauline Oliveros speelden een belangrijke rol, evenals Yoko Ono, Catherine Christer Hennix, Annea Lockwood, Éliane Radigue en Ellen Fullman. Maar ook zwarte musici komen uitgebreid aan bod. Ik noemde al Coltrane en Davis, maar het boek besteedt ook aandacht aan onder andere Julius Eastman, die overigens begon bij Monk, Laraaji, Alice Coltrane en McCoy Tyner. U ziet al, het gaat ook duidelijk niet louter om gecomponeerde muziek, al speelt die wel een overheersende rol. O’Brien en Robin laten echter ook aanverwante stromingen niet ongemoeid. Ambient, progressieve rock en niet westerse muziek worden eveneens aangestipt, zij het niet altijd even uitgebreid. En vreemd genoeg ontbreekt Krautrock vrijwel volledig, toch een stroming die hier zeker in thuishoort. Iets dat ook geldt voor de Noord Afrikaanse muziek. Hier wreekt zich dat het een Amerikaans boek betreft.
Wat ook mooi blijkt uit al die tijdsdocumenten is dat deze stroming, zeker in het begin, niet altijd met gejuich werd ontvangen. Met name liefhebbers van klassieke muziek moesten in die eerste jaren niet zo veel hebben van de verrichtingen van de diverse componisten die met dit gedachtengoed werkten. Zo vonden de eerste concerten van La Monte Young plaats in kunstgaleries, letterlijk voor een hand vol mensen en werkte Philip Glass de eerste jaren als taxichauffeur om financieel het hoofd boven water te kunnen houden. Improviserende musici verging het niet anders. Gaandeweg won deze muziek echter wel aan populariteit, iets dat ook weer niet bij iedereen goed viel. Zo keerde Charlemagne Palestine zich enige tijd af van het minimalisme omdat hij het allemaal veel te commercieel vond worden. Het is allemaal inmiddels al lang voorbij, nu kijkt immers niemand meer op van minimalisme in de westerse muziek. We zouden bijna vergeten dat het ooit anders was, dat het ooit nieuw was, althans in ons deel van de wereld. Want ook dat vinden we hier tussen de regels door wel terug, in andere culturen was het nooit anders.
Verder noten, een biografie en een mooi lijstje met uiteenlopende albums, kunnen we weer luisteren. Het is de afsluiting van een prachtig en leerzaam boek.