De Singel, Antwerpen – 6 mei 2023
We staan er niet altijd bij stil dat componisten naast talent en techniek ook opdrachtgevers nodig hebben om hun vak uit te kunnen oefenen. Zo hadden we de ‘Turangalila-Symfonie’, het meesterwerk van Olivier Messiaen en zonder meer één van de meest bijzondere stukken uit de vorige eeuw, waarschijnlijk nooit gehad als de chef dirigent van het Boston Symphony Orchestra, Serge Koussevitzky, Messiaen in 1946 niet carte-blanche had gegeven voor een nieuw orkestwerk. Gisteren klonk dit massale werk weer eens in De Singel, in een uitvoering door de Brussels Philharmonic, onder leiding van Kazushi Ono en met Jan Michiels achter de piano en Cynthia Millar op de Ondes Martenot.
Dat het stuk juist nu klinkt, hangt samen met de uitvoering van Richard Wagners ‘Tristan und Isolde’ bij Opera Ballet Vlaanderen, die hier pas voorbij kwam. Ook Messiaen liet zich immers voor deze avondvullende symfonie, die eigenlijk helemaal geen symfonie is, inspireren door deze Middeleeuwse mythe. Geen symfonie dus, eerder een pianoconcert, want dit instrument, hier in uitstekende handen van Michiels speelt in dit stuk een hoofdrol, meer nog dan die Ondes Martenot die zo ongeveer alleen door Messiaen werd gebruikt.
Zodra de ‘Introduction’ klinkt, vallen een aantal zaken op die een constante zullen vormen gedurende dit bijna anderhalf uur durende stuk: die vreemde klank van de Ondes Martenot, gekenmerkt door boeiende glissandi; de sterk ritmische structuur, zowel vormgegeven door de piano als door de gigantische batterij slagwerk; de grote dynamische contrasten en, nauw daarmee samenhangend, de regelmatig tegen kitsch aanhangende theatrale aanpak, het stuk gaat immers over een bijzonder ongelukkige liefde en alles wat daarmee samenhangt. Over de rand tuimelen we nergens, maar het scheelt soms niet echt veel. Een mooi voorbeeld vormt het tweede deel ‘Chant d’amour 1’, die puur romantische scene voor strijkers en de Ondes Martenot is echt mierzoet, maar evengoed prachtig. En prachtig dat begin van ‘Turangalila 1’, waarna het ritme op bijzonder boeiende wijze zijn intrede doet, in een combinatie van koper en piano, met accenten van het slagwerk. Bijzonder is ook ‘Chant d’amour 2’, met name door die dialoog tussen de piccolo en de fagot.
Een hoogtepunt in het stuk is het bijna dansbare ‘Joie du sang des étoiles’, een deel dat duidelijk beïnvloed is door de populaire muziek uit Messiaens tijd. Opvallend is hier verder de krachtige pianopartij, waarin we Michiels horen schitteren en de wijze waarop het orkest aan het einde naar een daverende climax werkt. Juist bij deze dynamische delen valt op hoe strak Ono dirigeert en hoe mooi hij al die verschillende klankwerelden optimaal weet uit te lichten, in dit overvolle stuk een hele opgave. Het contrast met ‘Jardin du sommeil d’amour’ is groot. Hier heerst verstilling alom, slechts Michiels’ transparante spel priemt door de klanknevel. Het pianospel speelt ook een allesoverheersende rol in ‘Turagalila 2’, vaak in krachtig samenspel met het slagwerk. De Ondes Martenot horen we aansluitend overduidelijk in ‘Développement de l’amour’. Ook in het derde deel van ‘Turangalila’ speelt het ritme een grote rol, al ligt het tempo hier wel wat lager. Het slot, ‘Final’ wordt weer gekenmerkt door een sterk dansbaar ritme, waarna Messiaen middels een krachtig crescendo dit klankmonument voltooit.