Ik vervolg mijn serie gecomponeerde werken voor piano met twee lange stukken, beiden van Amerikaanse componisten. Steven Beck speelt ‘Artifacts’ van Jeffrey Hall en Darryl Friesen vertolkt ‘Curlicue’ van Karen Sunabacka. Beide albums verschenen bij imprints van Parma Recordings: Navona Records, respectievelijk Ravello Records.
Hall’s cyclus ‘Artifacts’ bestrijkt een belangrijk deel van de carrière van deze in 1941 geboren componist. Hij begon ermee in 1976 en voltooide de cyclus in 2019. Wat direct opvalt in het eerste deel is het terloopse karakter van de muziek. Er klinken wat je aanzetten tot een melodie zou kunnen noemen, maar veel verder dan een paar noten komt het nergens. Aanzetten die iedere keer weer oplossen in de stilte, iets waar Hall veelvuldig gebruik van maakt. En dan is in het tweede deel die melodie er ineens wel, al mijdt Hall ook hier de abstractie niet en komt hij tot een bijzonder evenwicht tussen twee muzikale werelden. En prachtig is die stuwende passage aan het eind van dit deel.
Hall componeerde de delen één en twee in 1976 en ’83 en vatte in 2012 de draad weer op voor het mooi ingetogen derde deel en componeerde twee jaar later het bijzonder stromende vierde deel. En deze twee delen vergelijkend met die eerste twee bemerk je hoe de stijl van componeren bij Hall is veranderd: meer aandacht voor melodie, maar vooral voor ritme. Het vijfde deel, uit 2018, is zonder meer één van de mooiste, in ieder geval de meest weemoedige. ‘Fall Spell’ was door Hall in eerste instantie niet voor deze cyclus bedoelt, maar is er uiteindelijk wel aan toegevoegd. Een goede keuze, het vormt een mooi ritmisch en meeslepend slot.
‘Curlicue’ was “inspired by my love of storytelling and my deep connecctions to the wide skies and whistling winds of my prairy home”. Dit zegt Sunabacka zelf over deze cyclus, prachtig uitgevoerd door Friesen. Dat hier we hier meer melodie horen, behoeft dan ook niet te verbazen, al overheerst ook in deze cyclus een abstracte aanpak. Na een vrij dynamische start zijn het in het openingsstuk ‘Curlicue’ vooral die intiem gespeelde hoge noten die tegen het einde opvallen. De muziek is bijzonder afwisselend, zo treffen we in het derde deel ‘…our inner lives were entwined…embroidered with the same pattern’ zowel redelijk abstracte frases aan, als ook meer stuwend ritmische patronen en vinden we in ‘Falling in the Water’ een prachtig subtiel klankpalet, waar verderop op al even ingetogen wijze veldopnames in verwerkt zijn. Mooi is ook het krachtige, zware spel in ‘Lost’. ‘Spider Solitair’ is met ruim achttien minuten het langste stuk en valt eveneens op door de bijzondere dynamiek.