Lang was er weinig tot geen aandacht voor de Afro-Amerikaanse componiste Florence Beatrice Price, die leefde va 1887 tot 1953, iets waar de laatste tijd gelukkig verandering in lijkt te komen. Net zoals dat voor meer zwarte componisten geldt. Josh Tatsuo Cullen nam voor Blue Griffin Recording stukken voor solo piano van haar op onder de titel ‘Scenes in Tin Can Alley’ en Gerry Bryant doet hetzelfde op ‘The Composers’, uitgekomen bij Navona Records. Hij combineert het echter met een aantal stukken voor viool en piano, waarin we Mark Cargill horen en een paar stukken van de bij ons eveneens totaal onbekende Thomas “Blind Tom” Wiggins. Morgen nog meer van Price.
Florence Beatrice Smith werd geboren in Little Rock, Arkansas. In 1927 verhuisde ze naar Chicago, vanwege het racisme in het zuiden, alwaar ze compositie, orkestratie en orgel studeerde. Ze was inmiddels reeds getrouwd, maar scheidde in 1931 waarna ze de naam Price behield. Omdat ze nu zelf in haar onderhoud moest voorzien, ging ze aan het werk als pianist en organist in bioscopen, naast dat ze bleef componeren, veel stukken voor piano, maar ook vier symfonieën en de nodige concerten. Na haar dood raakte ze vrij snel in de vergetelheid, haar muziek voldeed niet aan de nieuwe mode. Dat is aan de ene kant wellicht te begrijpen, de muziek van Price is zeker niet wereldschokkend qua moderniteit, al wil dat niet zeggen dat ze niet interessant of mooi is, maar aan de andere kant zal het feit dat het hier een zwarte vrouw betrof daar zeker ook aan bijgedragen hebben.
Kortom het is goed dat ze nu weer wat meer in de belangstelling staat, haar muziek is zeker de moeite waar. Zo horen we in het uit 1928 stammende ‘Scenes in Tin Can Alley’, waar het gelijknamige album mee aanvangt direct de beeldende kracht van Price, maar ook een prachtige mix van de zwarte volksmuziek en de gecomponeerde muziek die in die tijd gangbaar was. En opvallend is dat ze regelmatig in zeer korte tijd een prachtig muzikaal sfeerportret weet neer te zetten. Zo duurt ‘Gay Moment’ uit ‘Thumbnail Sketches of a Day in the Life of Washerwoman’ uit eind jaren ’30 net iets meer dan een halve minuut, maar in die tijd bruist het volop. Uit de titels blijkt ook dat Price voor haar inspiratie dicht bij de voor haar zo vertrouwde wereld bleef, iets dat we op prachtige wijze verklankt horen worden. Hier, maar bijvoorbeeld ook in het intieme ‘Church Spires in Moonlight’, het eerste deel van ‘Village Scenes’. En in het wat abstractere ‘Clouds’ blijkt ze niet onder te doen voor haar veel beroemdere collega Claude Debussy.
‘The Composers’ overlapt in geen enkel opzicht met ‘Scenes in Tin Can Alley’ en betekent dus een verdieping op Price’ werk. Zo horen het wat weemoedige, maar ook verhalende ‘Song Without Words’, het prachtige ‘Placid Lake’, waarin we invloeden van de blues horen en het mooie ‘Dark Pool’. In al die stukken valt bovendien de overduidelijke ritmiek op, soms in de vorm van een vrij krachtige onderstroom, soms ook, zoals in het laatste stuk, wat meer expliciet. Bijzonder is ook ‘Honeysuckle’, met name vanwege de verschillende stijlen die Price binnen dit stuk integreert. Zoals gezegd bevat dit album ook een aantal stukken voor viool en piano, te beginnen met het uit 1929 stammende ‘Andante con espressione’. Ook hier valt de ritmiek op, naast de kunstige wijze waarop ze met deze twee instrumenten haar weemoedige verhaal vertelt. ‘The Deserted Garden’ uit 1933 heeft het ritme en de weemoed van de blues, prachtig zoals de viool zich hier beweegt. Price bewerkte in de jaren ’30 ook een aantal anonieme spirituals, zowel voor piano solo als voor de combinatie viool en piano. Op dit album horen we ‘O Holy Lord’, ‘Lord, I Want to Be a Christian’ en ‘Sometimes I Feel Like a Motherless Child’.
En dan hebben we nog de muziek van Thomas “Blind Tom” Wiggins, op dit album vertegenwoordigd met vier stukken voor piano solo, te beginnen met ‘The Sewing Song’. Het is wat abstractere muziek dan die van Price, al horen we hier ook zeker de invloed van volksmuziek, onder andere in de ritmische structuur. Die ritmiek is nog sterker in ‘Wellenklange (Voice of the Waves)’, dat in alles wortelt in de romantiek. Ook mooi, maar ik vind Price interessanter, doordat ze dichter bij haar eigen belevingswereld blijft. Bij Wiggins krijg ik iets te veel het gevoel dat hij aan wilde sluiten bij de traditie, zonder daar veel aan toe te voegen.