Muziekgebouw aan ’t IJ, Amsterdam – 9 en 10 maart 2023
György Kurtág geldt inmiddels, nu de meeste van zijn generatiegenoten – hij is van 1927 – inmiddels zijn overleden, als één van de laatste grote componisten van de vorige eeuw. Ongetwijfeld was hij er graag bij geweest hier in het Muziekgebouw aan ’t IJ, dat dezer dagen een uitgebreid hommage aan hem brengt, maar inmiddels is hij te broos om te reizen. Eén van de belangrijke onderdelen van dit festival betreft een bijzonder ruimte keuze uit zijn ‘Játékok’, Hongaars voor ‘Spelletjes’, uitgevoerd door Pierre-Laurent Aimard, samen met Tamara Stefanovich, Lorenzo Soulès en Fabian Müller. De meerdere delen ‘Játékok’ die Kurtág in de afgelopen decennia schreef zijn vooral bijzonder omdat ze in hoge mate privé zijn en nooit bedoeld voor het podium.
Volume 1 stamt uit de tweede helft van de jaren ’70 en heeft het meest van spelletjes. Zo beginnen Aimard, Soulès en Müller staand achter de piano voor ‘Walking’ en leiden ‘Toddling’, ‘Don’t be silly’ en ‘Bored’ regelmatig tot een glimlach. Maar dat is niet alles, wat hier vooral opvalt, maar dat geldt voor alles in dit omvangrijke werk, is de trefzekerheid van Kurtágs muzikale taal, hier is iedere noot op zijn plaats, hier klinkt geen noot te veel. Humor zit er ook in die stukken uit het achtste volume dat Kurtág schreef voor vier handen en waarin we Aimard horen met Müller, boeiend hoe de handen elkaar hier net niet in de weg zitten. In ‘Beating – Quarrelling’ bijvoorbeeld, zoals de titel al aangeeft, terwijl ‘Faltering’ juist fragiel en innemend klinkt. Mooi ook die enkele noten in ‘Hommage à Vidovszky (Phone numbers of our loved ones)’ uit het tweede volume, waarin je de telefoonnummers terughoort. Gevolgd door de bijzondere twaalf ‘Microludes’ vol creatieve kwinkslagen. Knap ook hoe ieder stukje hier zijn eigen karakteristiek krijgt. Tot slot van dit eerste concert horen we stukken uit het vierde volume, eveneens voor vier handen – stukken die Kurtág vaak speelde met zijn vrouw Márta, die drie jaar geleden overleed nadat ze drieënzeventig (!) jaar samen waren geweest. In de eerste helft horen we Aimard met Soulès, in de tweede helft met Müller. De meest opvallende zijn ‘Furious chorale’ en het prachtige ‘Prelude and Waltz in F’.
In het eerste deel van het tweede concert horen we Aimard solo met stukken uit het vrij recente volume 9 en 10. Stukken die een geheel ander karakter hebben en waarin de melancholie overheerst. Direct al in het bijzonder subtiele ‘Quiet dialogue’ en ‘…Jubilate…’ uit Volume 9, maar bijvoorbeeld ook in het uit Volume 10 afkomstige ‘Tröste dich, Erika’, dat tevens opvalt door de onverwachte dynamiek. Sommige stukken speelt Aimard op een staande piano, ‘To András Wilhelm’ bijvoorbeeld, ‘…and yet another letter to Péter Eötvös…’ en ‘…Just so…’, iets dat een geheel eigen effect aan de muziek geeft. De tweede helft van het concert bestaat vooral uit stukken voor twee piano’s, waarin we Aimard horen met Stefanovitch. Een recital dat start met het zeer korte maar veelzeggende ‘Hommage à Kurtág Márta’ en eindigt met ‘A Flower for Nuria (sich öffnend T, sich schliessend’. Terwijl we Stefanovitch op het podium zien zitten, horen we de klanken van Aimard van achteren komen, vanaf het eerste balkon, iets dat evenzo goed een bijzonder effect oplevert.
In het derde en laatste concert horen we Aimard solo met stukken uit de volumes vijf, zes en zeven. Volumes die qua stijl precies tussen de vroege en de late volumes inzitten. Er is zeker nog sprake van spelletjes, zo speelt Aimard ‘For Dóra Antal’s Birhday (first version)’ uit Volume 6 met de linkerhand, ‘Birthday elegy for Judit – for the second finger of her left hand’ met de wijsvinger en horen we hem in ‘Lines for Zsusa Sirokay’ met de rechterhand. In het zevende volume valt met name op hoe contrastrijk de muziek van Kurtág vaak is – dit concert kreeg niet zo maar de ondertitel ‘Levendige contrasten’ mee. Zo valt in ‘Aus der Ferne IV – Hommage à Alfred Schlee’, ‘All’ongherese – Hommage a Gösta Neuwirth’, Kalandozás a múltban – Ligatura for Ligeti’ en ‘Johan van der Keuken in memoriam’ op dat Kurtág graag of helemaal links of helemaal rechts het klavier beroert. Maar ook qua dynamiek horen we regelmatig opvallende uitersten, bijvoorbeeld in het uit Volume 5 afkomstige ‘La fille aux cheveux de lin – enragée’, ‘Fanfares’, ‘Hommage tardif à Karskaya’ en ‘Postface à Kocsis Zoltán’. Vooral dit laatste stuk valt op door het sterk repetitieve patroon in het lage register.
Over de uitvoerders hoef ik niet veel te zeggen. Aimard kent Kurtág al sinds eind jaren ’70 en krijgt regelmatig stukken van de meester toegestuurd. Hij vertolkt diens muziek met bijzonder veel inlevingsvermogen en gevoel en begrijpt volledig wat Kurtág met zijn stukken wil zeggen. Het geldt al evenzeer, al is ze een geheel andere pianiste, voor Stefanovich.