Gisteren kwam de Zwitserse componist Klaus Huber aan bond, vandaag is het de beurt aan zijn naamgenoot Nicolaus A. Huber, de Duitse componist. Op het eveneens bij NEOS verschenen ‘AION’ vinden we zeven stukken. De meeste van de laatste dertig jaar, met als uitzondering het titelstuk, dat Huber tussen 1968 en 1972 componeerde. Ook hier dus weer een redelijke doorsnede van het oeuvre van deze in 1939 geboren componist.
Dat ‘AION’, waar de tweede Cd van het album overigens mee afsluit, maakte Huber in de studio van de WDR en is te definiëren als Musique Concrète, gemaakt in een tijd dat er nog maar een paar plaatsen waren waar je dit soort werken kon realiseren. Met bijna veertig minuten is het tevens het langste stuk op dit album. We horen stemmen, diverse percussieve geluiden, ruis, alles even abstract. Het volgende stuk, als we de composities in chronologische volgorde aflopen, is ‘Ohne Hölderlin’, uit 1992. Gecomponeerd voor de bijzondere combinatie van contrabas en piano, althans voor wat betreft de hedendaags gecomponeerde muziek. Huber weet echter een prachtige spanning tussen de twee instrumenten te creëren. Mooi gespeeld door Michinori Bunya en Catherine Vickers. Het orkestwerk ‘En Face d’en face’ van twee jaar later, we horen het hr-Sinfonieorchester, onder leiding van Friedrich Goldmann, valt vooral op door dat Huber ook hier met tape werkt.
Zo halverwege deze dubbel Cd kan ik iets meer zeggen over de stijl van Huber. Hij is duidelijk primair geïnteresseerd in klank, of zoals hij zelf zegt: “Aber zuallererst denke Ich immer an Töne.” Het is iets dat je terug hoort in de wijze waarop hij zijn noten groepeert. Vaak in ondoordringbare, dynamische clusters, terwijl ritme en melodie volledig ontbreken. Of het nu gaat om zo’n stuk voor tape, om een orkestwerk, of een ensemblewerk als ‘Rose Sélavy’ uit 2000, waarin overigens ook weer gebruik gemaakt wordt van tape, de abstractie overheerst. Dat laatste stuk, gespeeld door Ensemble Musikfabrik, onder leiding van Jacques Mercier, is overigens nog maar net bezig als de transcendente ensembleklanken ruw worden onderbroken door een korte flard van een popliedje! En ook verderop weet Huber zijn stuk op prachtige wijze meerdere keren te verstoren.
Bij die aandacht voor klank horen ook bijzondere bezettingen, de combinatie van orkest of ensemble met tape is er één, die van contrabas en piano en van trombone en accordeon is een andere. ‘Angel Dust’ stamt uit 2007/08 en vormt een prachtig voorbeeld van een stuk waarin klank in al zijn aspecten voorop staat, mede dankzij Mike Svoboda en Stefan Hussong die dit klanklandschap vormgeven. Het derde duet op dit album stamt van tien jaar later en is voor fluit en klarinet. We horen Erik Drescher en Matthias Badczong. Wat ook hoort bij die nadruk op klank en met name de laatste twee duetten zijn daar voorbeelden van, is het onorthodoxe gebruik van de instrumenten. Regelmatig laat Huber de musici de grenzen daarvan behoorlijk oprekken. Het meest recente stuk op het album is ‘ALGOL’ voor piano solo, waarin we wederom Vickers horen.