Grote Kerk, ‘s-Hertogenbosch (November Music) – 6 en 7 november 2015
Dat de bezuinigingen de afgelopen jaren de Nederlandse ensembles hard hebben getroffen moge inmiddels bekend zijn. Maar in deze twee concerten bleek weer eens dat de kwaliteit daar uiteindelijk, gelukkig niet onder geleden heeft! Dat alleen al mag een bijzondere prestatie genoemd worden. Maar als er dan ook nog eens op hoog niveau wordt gemusiceerd, is het feest helemaal compleet.
Het concert van het Asko|Schönberg begon met een solo optreden van de Amerikaanse, maar in Nederland wonende violist Joseph Puglia. Hij speelde ‘Nieuw werk voor viool en elektronica’ van Jan van de Putte. Dit stuk dat op 3 oktober in première ging tijdens de laatste editie van het Haagse ‘Dag in de branding’ en in deze blog eerder uitgebreid is besproken, profiteert duidelijk van de prachtige akoestiek in de Grote Kerk, waardoor de muziek nog veel meer rondzingt dan in het Gemeentemuseum het geval was. Voor een stuk dat zijn kracht ontleend aan de gelaagdheid van de klank, heeft dit alleen maar voordelen.
‘Et je reverrai cette ville étrange’ van Claude Vivier is een stuk voor contrabas, cello, altviool, piano, trompet en slagwerk en wordt gespeeld door een zestal musici van het Asko|Schönberg. Het is één van de laatste stukken van Vivier, geschreven in 1982 en duidelijk geïnspireerd door de muziek van Bali. De slagwerker bespeelt dan ook in een deel van het stuk de gamelan. Het stuk begint en eindigt met een harde slag op de gong, waarbij Vivier er voor kiest om de klank uitgebreid te laten wegsterven. Beide slagen gelden als een soort markeringspunten waarbinnen zich ‘het verhaal’ afspeelt. Het zijn melancholische, dramatische melodieën die Vivier voor ons ontvouwt. Regelmatig met het karakter van een treurmars, met name door de rol van de trompettist. De muziek is afwisselend extatisch, treurig en dramatisch en altijd met een zweem van weemoed. Waarbij, zoals we gewend zijn van Vivier, de klankkleuren zich op prachtig wijze met elkaar vermengen.
Voor ‘Graal Théâtre’ van Kaija Saariaho treedt het volledige ensemble aan onder leiding van Reinbert de Leeuw en met wederom Puglia als solist. De titel van dit vioolconcert, opgedragen aan Gidon Kremer, ontleende Saariaho aan een boek van de Franse schrijver Jacques Roubaud, dat voluit luidt: ‘Graal théâtre : Gauvain et le chevalier vert, Lancelot du Lac, Perceval le Gallois, L’enlèvement de Guenièvre’. Zelf zegt Saariaho over dit boek en hoe het haar inspireerde: “Het boek inspireerde me indirect op twee manieren: de titel drukt de spanning uit die ik voel tussen het schrijven van muziek en het theatrale aspect van een uitvoering. Vooral in de concerto-vorm waarbij de solist, zowel fysiek als muzikaal een leeuwendeel opeist.” De tweede manier heeft te maken met Roubaud’s persoonlijke interpretatie van de Graal legende: “Dat inspireerde me om het idee van een vioolconcert – een genre dat al zoveel ontroerende en meesterlijke stukken heeft opgeleverd – op te pikken en binnen te loodsen binnen mijn eigen muzikale denkwereld en taal.” Dit vioolconcert is dan ook allereerst een transcendent, zelfs sacraal werk geworden waarin Saariaho de luisteraar meeneemt op een reis door een kleurrijk klanklandschap. Ze toont weidse vergezichten en ijselijke afgronden. Intens en overrompelend, maar ook grillig, vooral in de bijdragen van de viool. Puglia weet prima raad met het idioom van Saariaho, wat ook reeds bleek in Den Haag toen hij een deel van het ballet ‘Maa’ speelde en hij schittert zowel in de meer flamboyante passages als in de verstilde en delicate momenten. Jammer is wel dat de akoestiek van de Grote Kerk, die zo goed werkte bij het solostuk van Van de Putte hier minder goed uitpakt.
Beluister hier Puglia over ‘Graal Théâtre’:
Daar heeft het Nederlands Kamerkoor onder leiding van Tonu Kaljuste een dag later gelukkig veel minder last van. Het is een bijzondere happening, dit concert ter gelegenheid van de tachtigste verjaardag van Arvo Pärt. Kaljuste, de voormalige chef-dirigent van het Nederlands Kamerkoor was bereid om voor deze serie concerten weer aan te treden. Een blijk van hulde aan zijn grote vriend Pärt. Wij kunnen er alleen maar blij om zijn, weinig dirigenten zijn immers zo vertrouwd met de klankwereld van Pärt als Kaljuste. Hij weet het koor dan ook tot grote hoogte te brengen in dit geweldige a capella concert met louter vocale hoogtepunten. Maar als er dan toch ingezoomd moet worden: ‘The deer’s cry’ waarin een deel van het koor de frase “Christ with me” als een soort van ritme herhaalt, terwijl de rest de tekst zingt. En natuurlijk ‘Dopo la vittoria’, oftewel ‘na de overwinning’. Het stuk dat de stad Milaan bestelde voor het 1600ste sterfjaar van Sint Ambrosius. Het is een razend moeilijk werk dat in een ferm tempo wordt gezongen. Een dialoog uitbeeldend tussen de heilige Ambosius en de heilige Augustinus die samen God prijzen. Alt en tenor zingen constante kwartnoten, terwijl de bassen mezzo-staccato halve noten zingen.
Zo hemels als de muziek van Pärt is, zo aards is de muziek van de eveneens uit Estland afkomstige Veljo Tormis. Hij wordt 85 dit jaar en mag dus evenmin ontbreken tijdens dit concert. Bijzonder is zijn ‘Raua Needmine’ oftewel ‘Een vloek over het ijzer’ waarbij Kaljuste het koor niet alleen dirigeert maar eveneens een sjamanendrum bespeelt. Dit pacifistische stuk werd in eerste instantie verboden door de Sovjet autoriteiten maar werd na 1974, toen Tormis de Staatsprijs voor zijn koorwerken won, toegestaan. De titel komt uit het nationale epos van Finland ‘Kalevala’ waarin een vloek wordt uitgesproken over ijzer, de grondstof voor wapens en oorlog. Het stuk heeft een sterk hypnotiserende kracht, niet in de laatste plaats door het ritme van de drum. Maar er wordt hier eveneens fantastisch gezongen, met een verbeten intensiteit. Dit laat geen luisteraar onberoerd.
Bekijk hier een eerdere uitvoering van ‘Raua Needmine’ door het Nederlands Kamerkoor: