De Singel, Antwerpen – 7 t/m 9 oktober 2022
Ik bestempel het nu al tot één van de hoogtepunten van het seizoen, de uitvoering van de complete strijkkwartetten van Dmitri Sjostakovitsj in De Singel, verdeeld over vijf concerten in drie dagen en op magistrale wijze uitgevoerd door het inmiddels ruim dertig jaar bestaande Quatuor Danel, zonder meer één van de beste strijkkwartetten van dit moment. Vanaf de eerste noot van het eerste kwartet op vrijdagavond, tot op de laatste van de vijftiende op zondag, volledig recht doend aan de intenties van Sjostakovitsj. En dan zodanig, dat je geen moment het gevoel hebt dat dit nog beter zou kunnen, ga er maar aanstaan.
Prachtig ook dat bijzonder complete programmaboek met teksten van Jan Auke Walburg, gebaseerd op zijn boek over de vijftien strijkkwartetten, waar ik ook graag gebruik van maak voor dit verslag. Slechts één dissonant verstoorde het feest, de optredens twee keer tijdens ieder concert van Huib Ramaer. Context bieden aan de muziek was zijn doelstelling. Hij slaagde daarin maar zeer beperkt en dan nog: waarom moet er context geboden worden? Wie het wil leest het programmaboek, wie daar geen behoefte aan heeft, luistert louter naar de muziek, daar lijkt me niets mis mee. Daarom bij deze een oproep aan De Singel, plan dit voortaan zodanig dat mensen een keuze hebben.
Ondanks dat de kwartetten op chronologische volgorde werden uitgevoerd, wat het prachtig mogelijk maakt om de ontwikkeling van Sjostakovitsj als componist te volgen, begin ik hier met de achtste, opus 110 en de meest bekende. Zeker ook omdat een bewerking van dit kwartet, de eerste ‘Kammersymfonie, opus 110a’, ooit het eerste stuk was dat ik van deze componist hoorde. Dat ‘Allegro Molto’, met die dramatisch klinkende strijkershectiek, maakte destijds een onuitwisbare indruk. Van de kwartetten, ontstaan tussen 1938 en 1975, wordt wel eens gezegd dat het de dagboeken zijn van Sjostakovitsj, zijn meest persoonlijke werken met andere woorden. En dat geldt wellicht nog wel het sterkst door die drie kwartetten in het midden, zeven tot en met negen. De zevende droeg hij op aan zijn eerste vrouw, Nina; de negende aan zijn tweede grote liefde, zijn vrouw Irina en de achtste aan zichzelf.
Sjostakovitsj moet een vreselijk leven hebben gehad, zo veel wordt ook wel weer duidelijk uit dit tekstboek en roept voor mij ook weer even ‘De leugens en de schaterlach – Sjostakovitsj geheime Stalin-satire’ van Pieter Bergé in herinnering waarover ik onlangs hier berichtte. Een boekje dat uitgebreid ingaat op de controverse tussen musicologen over de vraag of de componist nu wel of niet fout was tijdens het Sovjet regime. Echt in opstand komen deed hij immers niet. Uit het boek van Walburg wordt mooi duidelijk dat dit vooral lag aan het feit dat Sjostakovitsj met rust gelaten wilde worden. Hij was componist en het enige wat hij dan ook wilde was componeren. Wellicht wat naïef, want in een dictatuur heb je niet de luxe om je afzijdig te houden van de politiek: ga je niet in het verzet, dan wordt je ingepalmd door de machthebbers. Dat laatste overkwam Sjostakovitsj dus en dat beviel hem totaal niet. Sterker nog: je kunt gerust stellen dat hem dat mentaal en fysiek volledig uitputte en eraan bijgedragen heeft dat hij totaal kapot in 1975, nog geen zeventig jaar oud, stierf. Wat voor mij dit weekend nog eens heel duidelijk werd, is dat wij ons hier in het vrije westen niets kunnen voorstellen bij wat voor uitwerking een dictatuur op mensen heeft. Dat is een geluk, maar vraagt ook om bescheidenheid.
Die worsteling van Sjostakovitsj horen we onverkort terug in die kwartetten. En naarmate we dichter bij de laatste komen, wordt dat alleen maar sterker. Vanaf de tiende krijgt je eigen somberheid dan ook volop voeding van deze meester, want wat deze componist in die jaren maakte is zonder meer groots, hier nog eens versterkt door dit kwartet. Zelden hoor je pijn, verdriet, vertwijfeling en ontreddering zo goed verklankt als in de dertiende en de veertiende, waarna in die laatste de berusting volgt. Sjostakovitsj weet dan dat hij nog maar een paar maanden heeft en hoopt louter nog dat hij de première nog kan meemaken, iets dat hem gelukkig ook gegeven was. En toch, volledig berusten kan hij ook nu niet. Daarvoor is er te veel gebeurd, is hem te veel onrecht aangedaan, is zijn ziel in al die jaren te veel geteisterd.
Klinkt er dan nooit een opgewekte noot? Oh ja, zeker wel. In die negende bijvoorbeeld waarin zijn verliefdheid voor Irina doorklinkt, in de vijfde waarvoor Sjostakovitsj zich inspireerde op het werk van Bach en in de tiende, dat hij opdroeg aan zijn collega en vriend Mieczyslaw Weinberg. Maar altijd en dat laatste kwartet is er een mooi voorbeeld van, is het van korte duur en ligt er een schaduw overheen. Het is nooit echt onbekommerd. Het is met die vrolijkheid als met het leven van de componist, zeker in de tijd dat Stalin aan de macht was: ieder moment kan het omslaan. Zo ben je de held, zo ben je de vijand. Het is deze schizofrenie, waar we helaas aan de oostgrens van Europa weer continu getuige van moeten zijn, waar Sjostakovitsj in deze kwartetten uiting aan gaf.