Al snel na de dood van Dmitri Sjostakovitsj in 1975 kwam het debat op gang over zijn positie ten opzichte van de Sovjet dictatuur, met name onder Stalin. Was hij daarin nu de meeloper of de dissident? Was hij fout of goed. En als Pieter Bergé in ‘De leugens en de schaterlach – Sjostakovitsj’ geheime Stalin-satire’, zijn bij Sterck & De Vreese verschenen essay, geschreven voor het Leuvense Festival 20.21, één ding duidelijk maakt is dat dit in de afgelopen decennia tot de nodige controverse heeft geleid. En wat daarbij sterk opvalt is de stelligheid waarbij de meestal mannelijke musicologen hun mening geven, waarbij van enige nuance geen sprake is.
Toen Sjostakovitsj in 1975 stierf werd hij met alle egards begraven, alsof er een staatsman was overleden. Dat maakte duidelijk dat de Sovjets hem zagen als een man van de partij, een mening die ook het westen was toegedaan. De ommekeer komt in 1979 als Solomon Volkov ‘Testimony’ publiceert, in het Nederlands uitgegeven als ‘Getuigenis’. Volgens Volkov een door Sjostakovitsj gedicteerde autobiografie, waaruit overduidelijk blijkt dat de componist lang niet zo’n trouwe volgeling was als altijd gedacht. Probleem met dit ‘Testimony’ is echter dat er gaandeweg steeds meer aanwijzingen kwamen dat Volkov niet geheel ter goeder trouw was. Het heeft er veel van weg dat een deel van de teksten weliswaar door Sjostakovitsj vlak voor zijn dood is goedgekeurd, sterker nog Volkov heeft vrijwel zeker originele teksten van de componist in zijn boek opgenomen, zonder bronvermelding, maar dat dit voor de meest controversiële stukken allerminst zeker is. Voor- en tegenstanders vallen sindsdien over elkaar heen, een ieder met ‘bewijzen’ om aan te tonen hoe goed of slecht de beste man wel niet was. Het is de verdienste van Bergé dat hij dit gevecht, want zo kun je het gerust noemen, op heldere wijze hier uiteen zet, zonder voor één van de partijen stelling te nemen. Zo ongenuanceerd als de musicologen waar hij over schrijft zich uitdrukken, zo genuanceerd is hijzelf.
Want het is eigenlijk wel heel vreemd dat vrijwel niemand op het idee kwam dat het ook wel eens allebei waar kan zijn. Dat Sjostakovitsj soms de controverse zocht, maar er vaak ook voor koos om zich maar te schikken, bijvoorbeeld om zijn familie te beschermen. Dat hij soms in zijn muziek kritiek verstopte, bijvoorbeeld in Symfonie nr. 13, met als ondertitel ‘Babi Jar’, maar er ook heel vaak voor koos om dat niet te doen. Het grote probleem zit hem duidelijk in het feit dat al die musicologen duidelijk niet weten hoe het is om te leven en te werken in een dictatuur. Al te veel stelligheid past in zo’n geval dan niet. Zoals gezegd doet Bergé daar gelukkig niet aan mee. Ook niet in het tweede deel waarin hij de ‘Antiformalistische Rajok’ beschrijft, een stuk van Sjostakovitsj dat pas in 1989 boven water kwam en waarin hij fel van leer trekt over de Sovjet dictatuur onder Stalin. Een stuk dat tijdens zijn leven vanzelfsprekend onder de radar bleef, maar waar de componist in totaal zo’n twintig jaar mee bezig was. Het maakt het verhaal alleen nog maar complexer, maar zo gaat dat in het leven.
De eindconclusie breng ik met voorzichtigheid, zelfs Bergé waagt zich er niet rechtstreeks aan: het lijkt erop dat Sjostakovitsj een echt mens was. Wat zo veel betekent als dat hij diep in zijn hart niets moest hebben van de dictatuur en zich regelmatig gedwarsboomd voelde door de onzinnige eisen die er aan zijn muziek werden gesteld. Maar om zijn eigen leven en dat van zijn familie te beschermen was het doen van concessies echter onvermijdelijk. En wanneer dan wel en wanneer dan niet? Wij, levend in maximale vrijheid zullen het nooit begrijpen. Maar dat omvangrijke oeuvre beluisterend, een oeuvre dat gelukkig vaak op de lessenaar belandt, kun je niet meer dan diep respect hebben voor deze man, zijn muziek en voor de wijze waarop hij al die beklemmende, onzinnige regels wist te omzeilen.