Concertgebouw, Amsterdam – 6 mei 2022
Muziek die niet klinkt is geen muziek. Waar een schilderij of een boek op zichzelf kan bestaan, ook als er niet naar gekeken wordt of in gelezen, is een partituur pas van belang als hij klinkt. En dus wordt weggezet in de tijd. En toch verhoudt ieder muziekstuk, hoe afhankelijk het ook is van de factor tijd, zich hiertoe op een andere manier. Dat concludeer ik in ieder geval naar aanleiding van dit concert waarin het Koninklijk Concertgebouworkest, onder leiding van David Robertson, naast een wereldpremière van Beat Furrer, stukken brengt van György Ligeti, Cristobál de Morales, Otto Ketting en Morton Feldman.
Want in het geval van Ligeti, ‘Atmosphères’ en Feldman, ‘Coptic Light’ lijkt de tijd eerder stil te staan. Waar componisten middels muziek nogal eens een verhaal vertellen, iets dat bij de andere drie stukken min of meer het geval is, ontbreekt dat hier volledig. Louter klank bij Ligeti, als wolken trekt het aan ons voorbij. Met een enorme rijkdom aan fijnzinnige details werkt dit orkest zich door de materie heen, gaand van het diepste laag tot het uiterste hoog en vaak balancerend op de grens tussen stilte en geluid. Natuurlijk speelt tijd een rol, hij verstrijkt gedurende het stuk, maar het voelt anders. De muziek van Feldman sorteert eenzelfde effect. ‘Coptic Light’, dat voor het laatst door dit orkest werd uitgevoerd in 1998, baseerde Feldman op de patronen in Koptische kleden, waar hij een groot liefhebber van was. Of je erboven hangt en langzaam, heel langzaam je blik verschuift, zo verschuift de muziek. Nauwelijks merkbaar. Als luisteraar verkeer je in een trance, opvallend veel bezoekers hebben dan ook de ogen gesloten, laten zich meevoeren. De tijd staat even stil. Bij ‘Pas de deux’ van Otto Ketting, dat voor het laatst klonk in 1974, ja, in Nederland achten we onze componisten hoog, is dat heel anders. De titel doet ons denken aan het ballet en ondanks het feit dat Ketting dit stuk niet van een verhaal voorzag, hoor je dat er wel degelijk in terug. Sterk beïnvloed door de muziek van Igor Strawinsky en Maurice Ravel, maar ook door de gloriedagen van het klassieke romantische ballet, is dit een stuk waarin tijd duidelijk een rol speelt. De tegenstelling tussen introvert en extravert, de sterke dynamische contrasten en het meeslepende karakter dragen daar beslist toe bij.
In de ‘Sechs Gesänge’, dat Furrer schreef voor het Concertgebouworkest en het festival Acht Brücken, zit eveneens een verhaal. Hij gebruikte voor zijn stuk, waarin het orkest gezelschap krijgt van het vocaal ensemble Cantando Admont, teksten uit de roman ‘Eisejuaz’ van de Argentijnse schrijfster Sara Gallardo. Deze roman handelt over een Indiaanse man die in een houtzagerij werkt. Hij moet bomen verzagen die voor zijn volk staan voor het leven. Een onmogelijk positie die door Furrer op bijzonder heftige wijze wordt verklankt. Vangt het stuk nog aan met zeer subtiele klankwolken, na enige minuten vindt het omslagpunt plaats en stort Furrer ons in een ten hemel schreiende uitbarsting. En verderop snijden onwaarschijnlijk hoge klanken als een mes door de ziel, de ontzetting vertolkend. Muziek die je bij de strot grijpt en hevig heen en weer schudt. Voorafgaand aan dit bijzonder boeiende stuk horen we vijf vocalisten in een paar van de ‘Lamentaties’ van de Renaissance componist Cristóbal de Morales. Waarom voor deze korte stukjes van deze componist is gekozen, is mij een volstrekt raadsel. Hoe mooi ook, het raakt op geen enkele wijze aan de overige stukken op dit programma.