In 1934 schreef de Duitse componist Paul Hindemith een symfonie met als titel ‘Mathis der Maler’. Als uitgangspunt voor dit werk, een opdracht van Wilhelm Furtwängler, de toenmalige chef-dirigent van de Berliner Philharmoniker, koos Hindemith de schilder Matthias Grünewald, één van de belangrijkste kunstenaars uit de Duitse Renaissance. Twee jaar later bewerkte hij deze symfonie tot een opera, die veel minder vaak uitgevoerd wordt dan die beroemde symfonie, de vrij grote bezetting is daar debet aan. Maar onlangs verscheen de voortreffelijke uitvoering uit 2012 van Theater an der Wien bij Capriccio. We horen de Wiener Philharmoniker, onder leiding van Bertrand de Billy en een keur aan solisten.
Het onderwerp koos Hindemith niet zo maar, hij zag overeenkomsten tussen de tijd van Grünewald, die leefde tijdens het opkomend protestantisme en zijn eigen tijd, het florerende nazisme. Hitler was bepaald geen fan van Hindemith en zijn opera ging dan ook in 1938 in Zürich in première. De opera bestaat uit zeven tableaus, waarin Hindemith duidelijk maakt waar Grünewald stond in deze woelige tijd. Reeds in het eerste tableau geeft hij Hans Schwalb, de leider van de boerenopstand zijn paard om aan zijn achtervolgers te ontkomen, het kost hem, als de kardinaal, gezongen door Kurt Streit, erachter komt, zijn aanstelling. Spanning waarvan in de luisterrijke ouverture en de opkomst van Grünewald, hij is aan het schilderen, nog niets te merken is. Wolfgang Koch zet Grünewald op grootse wijze neer in deze prachtige opera, onder meer in de mooie dialoog met Regina, de dochter van Schwalb, hier gezongen door Katerina Tretyakova.
In het derde tableau legt Hindemith wellicht nog wel het sterkste verband met zijn eigen tijd: op de markt in Mainz worden de boeken van de protestanten verbrand, Maar dit tableau bevat ook één van de hoogtepunten van deze opera en beslist ook in deze uitvoering: de dialoog tussen Matthis en Ursula, een liefde die niet kan zijn en toch bestaat. Manuela Uhl schittert als die laatste. Het vierde tableau maakt duidelijk dat goed en kwaad ook hier door elkaar lopen: als de boeren Königshofen verwoesten beschermt Grünewald de gravin, waarbij hij gewond raakt. Opvallend in deze scenes is de grote rol voor het koor, in dit geval het Slowakischer Philharmonischer Chor, dat de strijdende partijen, de boeren worden verderop alsnog verslagen, verklankt. Daar komt ook Schwalb bij om, waarna Grünewald zich over zijn dochter Regina ontfermt.
Grünewald dankt zijn faam met name aan het altaarstuk dat hij begin zestiende eeuw schilderde voor het klooster van de Antonietenorde te Isenheim, in de Elzas. Tegenwoordig hangt het daar vlakbij, in het Unterlinden museum in Colmar. Het speelt een rol in de laatste twee tableaus van deze opera. Grünewald en Regina zijn het Odenwald in gevlucht, alwaar de schilder het meisje probeert te troosten. Terwijl Regina in slaap valt wordt Grünewald door een visioen overvallen, de beelden zal hij later verwerken in dat beroemde altaarstuk. In het zevende tableau heeft hij het voltooid. Regina sterft in Ursula’s armen, de kardinaal smeekt Grünewald om terug in dienst te komen, maar die laatste verkiest moe en uitgeblust het kluizenaarschap.