In deze tweede recensie gewijd aan de complete symfonieën van Anton Bruckner, uitgevoerd door de Berliner Philharmoniker staan we stil bij de symfonieën vier tot en met zes. Onlangs verscheen ‘Anton Bruckner: Symphonies 1-9’ bij het eigen label van het orkest opnieuw in een goedkope CD / SACD uitgave. In de vierde en de vijfde horen we Bernard Haitink, in de zesde Mariss Jansons, de eerste ontviel ons dit jaar, de tweede in december 2019 en beiden waren natuurlijk ooit chef-dirigent van het Koninklijk Concertgebouworkest waar ze ook menige Bruckner symfonie hebben doen klinken.
Er zijn een paar elementen die de symfonieën van Anton Bruckner tekenen. De eerste is zijn diepe religiositeit en dan meer specifiek het katholieke geloof. Het maakt zijn symfonieën niet tot religieuze werken, daar zijn de missen voor, maar het verklaart wel de spirituele lading die we in zijn stukken terugvinden, de wijze waarop hij emoties weet aan te spreken. Voeg daarbij zijn achtergrond als organist, iets dat we terughoren in de opbouw van deze symfonieën, muzikale kathedralen. En dan is er nog die fascinatie met de muziek van Richard Wagner, die, al is de weg ernaar toe een geheel andere, eveneens perfect op de emoties weet in te spelen.
De vierde symfonie, samen met de zevende degene die nog altijd het meest wordt gespeeld, dateert van 1874, maar krijgt pas vijf jaar later zijn definitieve vorm, het is de versie die we ook in deze box tegenkomen. Bruckner zelf gaf hem de bijnaam ‘Romantische’. Dat vraagt om enige verduidelijking want het woord ‘romantisch’ heeft inmiddels een geheel andere betekenis dan in Bruckners tijd. In deze symfonie wilde hij de sfeer oproepen van Middeleeuwse dorpen en donkere, geheimzinnige wouden. Het eerste deel, ‘Bewegt, nicht zu schnell’, begint dan ook met een hoornsignaal wat de componist langzaam uitbouwt tot een pastorale scene. Een prachtig deel waarin dit orkest onder Haitink op grootse wijze schittert. En niet alleen hier, aan alles is te merken dat Haitink zich bij dit orkest en bij deze muziek meer dan thuis voelt. Het is ook te horen in het ‘Scherzo’ waarin Bruckner een jachtscene verklankt, inclusief hoorngeschal.
Het begin van de vijfde straalt een onontkoombare kracht uit, Bruckner zuigt je letterlijk zijn symfonie in. Althans in deze majestueuze lezing door Haitink. Tussendoor brengt een liefelijke melodie ons regelmatig even in geheel andere sferen. Typisch Bruckner om deze bijna lijnrecht tegenover elkaar staande muzikale werelden met elkaar te verbinden.. Bijzonder is dat Bruckner deze symfonie, die hij voltooide in 1876 zelf nooit heeft gehoord. Tijdens de première in 1894, waarvoor de dirigent Franz Schalk overigens flink sneed in de partituur, was hij ziek. Het ‘Adagio – Sehr Langsam’ is van een grote schoonheid en ondanks die omschrijving klinkt dit deel uiterst meeslepend. Ook in het ‘Scherzo’ weet Bruckner te overtuigen, nu met een opwindend bijna dansbaar patroon. En dan is er die bijzonder complexe finale, één van de hoogtepunten in het oeuvre van Bruckner.
Ook de zesde hoorde Bruckner nooit in complete vorm, alleen het tweede en derde deel werden in 1883 in première gebracht, twee jaar nadat hij de symfonie voltooide. Erkenning bleef ook deze keer uit. Maar het is een bijzonder levendige symfonie deze zesde en de eerste waaraan Bruckner naderhand niets meer veranderde. Reeds in het eerste deel, aangeduid met ‘Masteoso’, kiest hij voor hele duidelijke melodieën en een levendige, bijna filmische atmosfeer. En dan dat stemmige ‘Adagio’, dat hier te horen is in een prachtig gedoseerde lezing. Uiterst behoedzaam loodst Jansons het orkest hier door de materie, materie die voor deze musici totaal geen geheimen meer heeft. Het ritmische ‘Scherzo’ komt daarop bijna als een verrassing.