De Berliner Philharmoniker heeft een lange geschiedenis met de symfonieën van Anton Bruckner. Reeds in 1887, het orkest bestond toen pas vijf jaar, klonk zijn zevende, de symfonie die hem roem bracht. In 2019 lanceerde het orkest een prachtige multimedia uitgave van alle officieel door Bruckner erkende symfonieën. dus zonder de studie-symfonie in f en de als Nulde bekend staande. Niet met één vaste dirigent, maar met voor iedere symfonie een andere. De enige die we twee keer tegenkomen, in de vierde en de vijfde, is de onlangs overleden Bernard Haitink. Onlangs verscheen een goedkopere uitgave, nu zonder beeld, maar wel in SACD. Ze komen hier in drie recensies, van elk drie symfonieën voorbij.
Eigenlijk is het best bijzonder dat we Anton Bruckner vooral kennen van zijn negen symfonieën, want toen hij op veertigjarige leeftijd zijn eerste componeerde was hij reeds een geliefd organist. Maar het bloed kruipt waar het niet gaan kan en in 1864 waagde hij de stap, componeerde zijn eerste mis, een ander genre waar hij bekendheid mee zou krijgen en een jaar later die eerste symfonie. Acht officiële zouden er nog volgen en nu behoort Bruckner tot de allergrootsten in dat genre.
Die symfonieën werden in Bruckners tijd overigens niet gewaardeerd, daar kwam pas met de zevende verandering in, toen hij al over de zestig was. Tot groot ongenoegen van de meester zelf, vanzelfsprekend, die toch al tobde met zijn mentale gezondheid. Helemaal vreemd is die tegenvallende receptie overigens niet. Vergelijk die symfonieën met die van tijdgenoten en er begint wel wat te dagen. Inmiddels zijn we wel gewend aan die taal van Bruckner, maar dat gold zeker niet voor de luisteraars in de jaren ’60 van de negentiende eeuw. Het was allemaal iets te veel van het goede. Te complex, te abstract, te lang, te pompeus. Dit was geen muziek voor een leuk avondje uit. Wat daarbij ook niet hielp is dat hij in 1865 volledig in de ban raakte van de muziek van zijn collega Richard Wagner, een fascinatie die hij tot zijn dood zou houden. En de muziek van Wagner kun je nu niet bepaald licht verteerbaar noemen. In zijn geval wat minder erg, aangezien er ook nog iets gebeurd op het toneel, iets dat we bij Bruckner moeten ontberen. Maar het zijn natuurlijk ronduit meesterwerken en gelukkig drong dat besef nog tijdens Bruckners leven door. Zo stelde de Oostenrijkse keizer op Bruckners oude dag een deel van Schloss Belvedere ter beschikking. Die tegenvallende receptie zal er overigens ook toe hebben bijgedragen dat Bruckner aan zijn symfonieën bleef sleutelen, met als gevolg dat er nogal wat versies in omloop zijn.
Reeds in de eerste kiest Bruckner voor een vaste structuur van vier delen, meestal ‘Allegro’, ‘Andante’, ‘Scherzo’ en ‘Finale’, al zijn er uitzonderingen. Maar niet in die eerste, met Seiji Ozawa op de bok, een opname uit 2009. Een hoogtepunt is dat ‘Scherzo’, waar een Weense wals in schuil gaat, maar dan ook niet meer dan dat. Verder schuurt het hier behoorlijk en vent Bruckner zijn gevoel voor dramatiek onbekommerd uit. En dan die ‘Finale’ die vaak helemaal niet lijkt op een finale. Wellicht had zijn publiek met dit deel nog wel het meeste moeite. Maar wat een prachtige versie zet Ozawa hier neer. Transparant, vederlicht en uiterst dynamisch.
Voor de tweede, uit 1872, koos men de uitvoering door Paavo Järvi uit 2019. Deze symfonie, althans de hier gekozen versie uit 1877, opent met het ‘Moderato’, waarna we een ‘Andante’ horen en dan aansluitend het ‘Scherzo’ en de ‘Finale’. Opvallend is dat de musici het stuk als onspeelbaar afdeden. Een première kwam er, maar echt meewerken deden de musici niet. Helemaal vreemd is die houding echter niet. Het is een wat moeizaam verlopende symfonie, met name dankzij die eerste twee delen. Er zitten prachtige fragmenten in, maar Bruckner heeft hier wel heel veel tijd nodig om zijn punt te maken en een duidelijke richting is moeilijk te ontdekken. Pas in het ‘Scherzo’ ontstaat er een duidelijke lijn en komt er schot in, maar dan hebben we er wel al meer dan een half uur opzitten.
Die twee eerste symfonieën zijn tot de dag van vandaag niet populair. Ze maken natuurlijk deel uit van dit soort boxen met de complete symfonieën, maar losse uitgaves zijn er weinig en ook in de diverse concertzalen zijn ze maar zelden te horen. Het heeft zeker te maken met het feit dat Bruckner hier zijn draai nog niet helemaal gevonden heeft, iets dat met name geldt voor de tweede. Anders is dat met de derde. Bruckner schreef hem in 1873, maar moest wachten tot 1877 voor een eerste uitvoering. Eén die desastreus verliep, een groot deel van het publiek en enkele musici verlieten nog tijdens de uitvoering de zaal! Eén van de weinige bezoekers die de symfonie wel kon waarderen was de jonge Gustav Mahler. De symfonie ging weer onder het mes en nog eens, al met al bleef Bruckner zijn gehele leven met deze symfonie, opgedragen aan Wagner, bezig. Herbert Blomstedt koos hier, in 2017, echter voor die eerste, meer dan een uur durende versie. Een fantastische keuze, die helaas nog veel te weinig wordt gemaakt. Beginnen doet het met een vrij lang eerste deel, ‘Gemässigt, misterioso’, met een prachtig, stuwend thema. Via het ‘Adagio’ komen we in het ‘Scherzo’ terecht, een boerenbruiloft. De finale kent een groot aantal verschillende en vaak aan elkaar tegengestelde stemmingen.