Is het al een hele toer om als hedendaags componist je werk uitgevoerd te krijgen, als je eenmaal bent overleden, wordt je al helemaal niet meer gespeeld. Wanneer horen we in de concertzaal nog de muziek van Matthijs Vermeulen, Willem Pijper, Peter Schat, Tristan Keuris of Ton de Leeuw? Om over de minder bekende componisten nog maar te zwijgen. de muziek van Hans Kox werd tijdens zijn leven al niet bijster gewaardeerd en daar is na zijn dood in 2019 nog niet echt verandering in gekomen. Gelukkig klonk in datzelfde jaar tijdens het Kamermuziekfestival Orlando in Kerkrade het nodige van deze bijzonder interessante componist en bracht Etcetera Records onlangs een royaal gevuld dubbelalbum uit met de opnames van dit festival. Slechts één andere componist klinkt er op dit album: Eduard de Boer bijt het spits af met zijn ‘Tombeau for Hans Kox’.
Wat Kox, wiens carrière begin jaren ’50 een aanvang nam, parten speelde was dat hij zoals we dat dan zeggen “niet met zijn tijd meeging”. Met andere woorden Kox sloot zich in de late jaren ’60 en ’70 niet aan bij de heersende mode, maar bleef doorgaan op de ingeslagen weg, dat kwam hem duur te staan. Waar hij aanvankelijk geprezen werd, werd hij nu verguisd, met als dieptepunt de ontvangst van zijn opera ‘Dorian Gray’ in 1974. Kox was daar mentaal niet tegen op gewassen en trok zich nagenoeg terug uit het openbare leven. Gelukkig kijken we nu wat ruimhartiger naar hedendaagse muziek en hanteren we niet langer één bepaald keurslijf. Kunnen we dan nu anders luisteren naar de muziek van Kox? Is hij toe aan een herwaardering?
Beide Cd’s beginnen met een pianokwartet, de eerste, respectievelijk de tweede, beiden sprankelend uitgevoerd door het Malevitch Piano Quartet. Die eerste is van 1959 en wortelt duidelijk in de Franse traditie van Maurice Ravel en Claude Debussy, zonder in simpel kopieergedrag te vervallen. In tegendeel, dit is een heerlijk krachtig en sterk kwartet waarin Kox een prachtige proeve aflegt van zijn kunne. Direct daarna volgen de zes zeer korte Préludes voor soloviool, waarvoor een fantastisch spelende Peter Brunt tekent. Deze préludes stammen uit 1972 en hier horen we heel duidelijk dat Kox allesbehalve een nieuwlichter was, sloot zijn muziek in 1959 nog aan bij de heersende trend, in 1972 is dat bij lange na niet meer het geval. En toch valt er ook hier bijzonder veel te genieten, in zes delen tovert hij een meesterlijke klankwereld tevoorschijn. Zijn cellosonate, stammend uit 1987 en gereviseerd in 1991, uitgevoerd door het Nemtsov Duo maakt nog duidelijker hoe Kox het ambacht van componist verstond, maar zich ook altijd schatplichtig bleef betonen aan de romantische traditie. Maar wat een prachtig, enigszins weemoedig sfeerportret is dit en let dan zeker ook op de wijze waarop Kox hier het geluid van de cello en de piano met elkaar verweeft. De erfenis waar Kox muziek naar terugverwijst komt rechtstreeks tot uit in zijn werk voor pianosolo ‘Variations on a Theme by Beethoven’, uitgevoerd door Katherine Dowling.
Ook de tweede Cd bevat een groot aantal stukken voor kamerbezetting, naast het tweede pianokwartet, horen we bijvoorbeeld het pianotrio uit 1976, een stuk waar zoals altijd de traditie in doorklinkt, maar waarin Kox tegelijkertijd laat horen dat hij een eigentijds componist is. Het Chekhov Trio brengt die twee muzikale werelden prachtig samen. Zeer bijzonder is ook ‘Cyclofonie XIII’ uit 1984 en geschreven voor twee piano’s. Ellen Corver en Katherine Dowling voeren dit wonderlijke stuk uit. Veel solowerk voor de contrabas is er niet, maar een bassist die hier belangstelling voor heeft, moet zich zeker eens buigen over ‘Four Studies’ uit 1987. Toby Hughes geeft op dit album de donkere bewegingen, zo mooi balancerend tussen melodisch en abstract, in in dit stuk prachtig vorm. De fragiele solo ‘Le Chant du Merle’ schreef Kox voor hoboïst Han de Vries. Op het album vinden we dit stuk echter zowel in deze uitvoering, gespeeld door James Austin Smith, als in een uitvoering voor fluit, gespeeld door Ingrid Geerlings. Smith horen we ook samen met Brunt, Corver en celliste Larissa Groeneveld in het energieke ‘Silent Cry’, uit 2001, met als hoogtepunt dat opwindende ‘Allegro molto’. Het hedendaagse van Kox vinden we ook terug in ‘Stray Birds’ en dan met name vanwege de originele bezetting van trompet, Cyrus Allyar en orgel, Tjeu Zijen. En ook hier valt weer op hoe Kox hier de klanken van deze twee instrumenten laat samensmelten tot één onlosmakelijk geheel. Dus is Kox toe aan een herwaardering? Dit dubbelalbum maakt duidelijk dat dit niet meer dan terecht is, laten we dus hopen dat de inspanningen van dit Orlando Festival de komende jaren navolging krijgen.
Bekijk hier opnames van de cellosonate door het Nemtsov Duo: