De goden waren stichting Gaudeamus vorig jaar niet bepaald gunstig gezind. Voor het eerst in de geschiedenis ging het jaarlijkse Gaudeamus Festival niet door. Met name triest omdat het een extra feestelijke editie zou worden, vanwege het inmiddels vijfenzeventig jarig bestaan. Weliswaar vonden diverse online activiteiten plaats, maar dat is natuurlijk niet meer dan een slap aftreksel van het origineel. Wel lanceerde de stichting met als titel ’75 Years Gaudeamus – How the Unheard-of Comes to Impredictable Life’ een leuk doosje met vijf boekjes, waarin op verschillende wijzen stil wordt gestaan bij deze inmiddels lange geschiedenis van de stichting en het bijbehorende festival.
Enige bezwaar dat ik heb bij de vijf in het Engels uitgegeven boekjes, het Gaudeamus Festival is immers internationaal bekend, is dat het allemaal inhoudelijk vrij mager is. Drie van de vijf boekjes moeten het meer hebben van de foto’s en de tekeningen dan van de tekst. Eén deel springt eruit, in deel 4 kijkt Kees Tazelaar terug op de rol die de stichting heeft gespeeld in de opkomst van de elektronische muziek in Nederland. We hebben het dan over het CEM. Weliswaar werd de eerste studio geopend in Eindhoven op instigatie van Philips, Walter Maas, de toenmalige directeur van Gaudeamus, opende een jaar later een studio in Delft. Tazelaar maakt in het boekje mooi duidelijk dat Maas een fijne neus had voor ontwikkelingen in de hedendaagse gecomponeerde muziek en dus ook voor de rol die elektronica daarin speelde. Hij had een uitgebreid netwerk, zowel in binnen- als buitenland en wist daardoor een belangrijke rol te spelen. Hij was het ook die Gottfried Michael Koenig in 1961 naar het Festival zou halen voor een aantal lezingen. Dat verliep voor alle partijen positief, waarop Maas Koenig vroeg om op regelmatige basis terug te komen, nu voor masterclasses in de toenmalige studio in Bilthoven. Toen Koenig een jaar later directeur werd van STEM, nu het Instituut voor Sonologie in Utrecht ging ook het CEM hierin op. De apparatuur die in Bilthoven stond vond overigens nog niet zo heel lang geleden een plek in de Bosche Willem II Toonzaal, waar nog steeds cursussen en workshops gegeven worden. Alleen speelt Gaudeamus daar nu geen rol meer in.
Het essay dat Persis Bekkering schreef, in het eerste boekje, is eveneens de moeite waard. Bekkering vraagt zich hier af waarom hedendaagse muziek steeds vaker teruggrijpt op de muziek van het verleden, er eigenlijk niet echt meer vernieuwing plaatsvindt en muziek dus ook niet meer shockeert. Als kapstok neemt zij de uitvoering uit 1963 van ‘Poème Symphonique’, dat stuk voor honderd metronomen van Györgi Ligety. Dat deed bij de première nogal wat stof opwaaien. Inmiddels zijn we wel wat gewend en reageren we op zo’n stuk eerder verveeld en blasé dan geshockeerd. Kijken we naar de popmuziek, schrijft Bekkering dan zien we die ontwikkeling nog scherper. Verreweg het grootste deel van wat hier wordt uitgebracht, grijpt terug naar de eind jaren ’60, begin jaren ’70 van de vorige eeuw als een continue inspiratiebron. Bekkering staat niet stil bij de terugkeer van de harmonie in de hedendaagse klassieke muziek, die de laatste jaren de meer abstracte vormen aardig in de marge heeft gedrukt, met als dieptepunt dat wat we neo-klassiek zijn gaan noemen en maar al te vaak amper van muzak te onderscheiden is, maar daar geldt natuurlijk hetzelfde voor. Hoe komt dit toch? Bekkering heeft geen sluitende verklaring, net zo min als Mark Fisher die hier ook over schreef en die in dit boekje dan ook uitgebreid aan bod komt. Volgens Fisher heeft het neo-liberalisme, dat de afgelopen decennia van links tot rechts als een nieuw geloof in de armen werd gesloten, in ieder geval alles platgeslagen. Verder blijkt altijd weer dat gevoelens van nostalgie het sterkst opdoemen in tijden waarin ontevredenheid heerst. Dus juist wanneer er progressie nodig is, trekken we ons terug.
De andere drie boekjes zijn vooral leuk. In deel twee staat de man die tot vorig jaar directeur was, Henk Heuvelmans middels feiten en veel foto’s stil bij de geschiedenis van deze stichting, iets dat ook geldt voor deel vijf en in deel drie gaat componist Aart Strootman in gesprek met beeldend kunstenaar Soña Lee. Inhoudelijk voegt dit allemaal niet veel toe, vooral omdat er weinig kennis wordt overgebracht, maar qua foto’s zijn vooral de delen twee en vijf wel interessant. Kortom een over het algemeen geslaagde uitgave met een leuke en diverse manier van terug- en vooruitkijken. Nu maar hopen dat over vijfentwintig jaar het eeuwfeest gewoon fysiek kan plaatsvinden, ik zou het nog moeten kunnen meemaken.
Bekijk hier beelden van zowel de originele uitvoering van Ligeti’s ‘Poème Symphonique’, als de uitvoering die vorig jaar online plaatsvond: