Edwin of Eddie Prévost kennen we in eerste instantie als zeer veelzijdig percussionist, actief in wat wij de vrije improvisatie noemen en beroemd geworden door zijn aanwezigheid in één van Europa’s belangrijkste ensembles op dat terrein: AMM. Maar Prévost beperkt zijn muzikale activiteiten al lang niet meer tot dit vehicle. Sterker nog, ondanks het feit dat het eerste album van AMM in 1967 verscheen, is hij actiever dan ooit. En niet alleen als musicus, ook als schrijver. De komende dagen daarom aandacht voor deze veelzijdige man, waarbij we aftrappen met zijn meest recente boek met de intrigerende titel ‘An Uncommon Music for the Common Man’.
Een intrigerende maar ook wat vreemde titel, want als er één groep mensen is die meestal niets moet hebben van dit soort muziek dan is het wel ‘de gewone man’. Prévost mag het niet willen, maar zijn muziek spreekt toch vooral hen aan die we betitelen als ‘de elite’, uitzonderingen daargelaten. Overigens valt Prévost zelf onder die uitzondering, evenals de schrijver van dit stuk. We krijgen dat mee in deze verzameling korte en langere essays, bespiegelingen en artikelen. Een deel en het zijn de leukste stukken om te lezen, gaat over Prévosts jeugd en eerste stappen in de muziek. Hij groeide op in Londen, net na de oorlog, in niet al te beste omstandigheden, waarbij een leven in de muziek nu niet bepaald voor de hand lag.
Buiten dat is dit boek vooral interessant vanwege zijn bespiegelingen over muziek, jazz en klassiek en natuurlijk vrije improvisatie. Daarbij komt een uitspraak van Cornelius Cardew, componist en lid van AMM in het eerste uur, regelmatig voorbij. Een uitspraak die als motto voor dit boek kan dienen: “We [AMM] are searching for sounds and for the responses that attack to them, rather than thinking them up, preparing them and producing them.” Dit is Prévosts leidraad geworden en zeker niet alleen voor zijn werk in AMM. Hij behandelt de consequenties van deze stelling op meerdere plaatsen in zijn boek, het maakt de essentie uit van improvisatie: improvisatie ontstaat in het hier en nu, is dus per definitie niet voorbereid en niet gestructureerd. Er is dus ook nooit sprake van goed of fout, al kun je achteraf natuurlijk wel meer of minder tevreden zijn met het resultaat. Dit alles impliceert dat veel van wat we improvisatie noemen helemaal geen improvisatie is, althans niet in de definitie van Prévost. Een solist die in een jazzstandard improviseert op een thema, of een musicus die in een gecomponeerd stuk de nodige vrijheid krijgt, vallen beiden niet onder de improvisatie waar hij het over heeft. In beide gevallen is immers sprake van structuur, waarbinnen die improvisatie plaatsvindt. Prévost is het dan ook duidelijk niet eens met recensenten die, vanuit een behoefte aan het maken van indelingen, deze muziek indelen bij de jazz of vergelijkingen trekken met die van een componist als John Cage. De muziek mag dan wellicht soms hetzelfde klinken, de wijze waarop hij tot stand komt is een geheel andere.
Voor Prévost is dit overigens niet zo maar een mening. Improviseren is voor hem een manier van leven, een manier van denken. In ‘Upside Downing’ zegt hij over improvisatie: “it’s a source of opposition … For although not explicit, the existence of a ‘free’ music clearly suggests that its activity has a capacity to represent a wilder social narrative. Any sense of freedom sits squarely opposed to governance. Rullig is enacted by regulations. The appeal of a bureaucracy is fear of play. At best, rulebound muscical compositins are games. No game is possitble without the consent, complicity or fear of its subjects performing within overt or implicit operating parameters. Even the most playful of rompostitions indulge, persuade and then harden a disposition to take orders.” Niet iedereen zal het hiermee eens zijn, maar het maakt wel duidelijk hoe Prévost erin staat en tevens maakt het duidelijk wat hij met de titel van zijn boek bedoelt. Dat hij op meerdere plaatsen in dit boek dan ook fel van leer trekt tegen decennia lang neoliberalisme en de schade die dit heeft aangericht, zal u dan ook niet verbazen.
En er staat nog veel meer moois en behartenswaardig in dit boek, bijvoorbeeld over het feit dat improvisatie in brede zin en dan heeft Prévost het ook nadrukkelijk over jazz, nooit voor vol is aangezien. En ja, ook hij legt daarbij de link met racisme. Belangrijk in dat kader is een stelling van George Lewis: “the degree to which even European free-jazz musicians, with few or no African Americans around, still experience the reception of their art through the modalities of race”. En dus, voeg ik er dan aan toe, als minder waard. De lineaire denkers, die geloven dat de mens een ontwikkeling doormaakt en stijgt op de ladder van de beschaving, schatten gecomponeerde muziek dan hoger in dan geïmproviseerde, Johann Sebastian Bach is dan een groter kunstenaar dan John Coltrane. De westerse beschaving geldt in die kringen als het summum. Prévost keert zich radicaal af van dat standpunt en biedt een geheel ander perspectief waar ik het alleen maar mee eens kan zijn: “Free improvisation, whether arising from the jazz tradition or emanating from another vein of experimentation (waar volgens Prévost zijn eigen muziek onder valt), has its roots in a cognitive domain that is more ancient than contemporary musical culture. I have examined this and offer the twin analytical propositions of investigation and communication. These two features are, I believe, at the heart of any meaningful human musical interaction. They are the root of our powers to adapt biologically and have, in the course of time, been transmuted into differentiated cultural phenomena. That is, musical forms which reflect and suit different human historical and social groupings.”