Twee orkesten, twee verzamelboxen. Gisteren kwam hier The Cleveland Orchestra voorbij, onder leiding van Franz Welser-Möst, vandaag is het de beurt aan de Berliner Philharmoniker en chef-dirigent Kirill Petrenko. Beide boxen zijn prachtige visitekaartjes, waarbij opvalt dat de box van de Berliner Philharmoniker een stuk uitgebreider is en meer inhoudelijk georiënteerd dan die van The Cleveland Orchestra. Allereerst bestaat de box uit vijf Cd’s en twee Blue Ray Discs, alle stukken vinden we dus met en zonder beeld. En in het boekwerk geen geschiedenis van het orkest, maat twee musicologische essays over de symfonie als kunstwerk. Want symfonieën is hier wat we krijgen. De zevende en negende van Ludwig von Beethoven, de vijfde en zesde van Pjotr Iljitsj Tsjaikovski, de vierde van Franz Schmidt en tot slot nog ‘Music für Orchester’ van Rudi Stephan.
Alle stukken werden uitgevoerd tussen 2012 en 2019, zeg maar de aanloop naar Patrenko’s chef-dirigentschap. Het meest recente stuk is Beethovens negende, dat hij uitvoerde tijdens het concert waarop hij zijn formele debuut maakte in die rol. Direct al in deze twee symfonieën, die we natuurlijk inmiddels door en door kennen valt op dat Petrenko een zeer eigen benadering heeft, één die, zo blijkt ook uit de documentaire waarin hij wordt geïnterviewd door musici, zonder meer aanslaat. In de zevende horen we de link met de dans bijzonder goed terug, iets dat we ook mooi zien in Petrenko’s mimiek, maar ook het martiale karakter van het stuk. Voor Petrenko is het geen toeval dat deze symfonie in première ging enige weken nadat Napoleon werd verslagen in de slag bij Leipzig, in 1813. Ook zijn interpretatie van de negende mag bijzonder worden genoemd. Samen met het Rundfunkchor Berlin, onder leiding van Gijs Leenaars en als solisten Marlis Petersen, Elisabeth Kulman, Benjamin Bruns en Kwangchul Youn in het ‘Presto’, zet hij een meer dan overtuigende uitvoering neer. Wordt de negende en zeker dit deel nogal eens met al te veel pathos gespeeeld, als ware het de mis van de verlichting, niets daarvan bij Petrenko. Relatief grote dynamische contrasten, aards, soms zelfs wat rommelig en enigszins luidruchtig zijn betere omschrijvingen van wat hier gebeurt. Een bijzondere en eigenlijk zeer welddadige opvatting.
Petrenko heeft duidelijk iets met de symfonieën van zijn landgenoot Tsjaikovski. Gelukkig was de man tijdens het schrijven van deze symfonieën allerminst. Hij worstelde met zijn homoseksualiteit en leed mede daardoor aan depressies, gevoelens van twijfel en onzekerheid. Beide symfonieën staan daarom in het teken van het noodlot, extra veelzeggend in het geval van de zesde. Musicologen zijn er nog steeds niet over uit of Tsjaikovski met deze symfonie naar zijn dood verwees, maar enkele weken na de door hemzelf gedirigeerde première was het wel met hem gedaan. Officieel stierf hij aan cholera, maar zelfmoord valt zeker niet uit te sluiten. Al die verschillende stemmingen waar Tsjaikovski aan onderhevig was, vinden we terug in deze bijzonder boeiende stukken. Het ene moment in de vorm van duistere gevoelens, de klarinetten aan het begin van de vijfde symfonie, ‘Andante – Allegro con anima’, maar ook het eerste deel van de zesde; weemoed en melancholie, zoals in dat slepende tweede deel, ‘Andante cantabile, con alcuna licenza’ en nogal eens leidend tot somberheid die we duidelijk terughoren in de paukenroffels en pure wanhoop, bijvoorbeeld goed te horen in het tweede gedeelte van het eerste deel van de zesde. Het ligt echter niet altijd aan de oppervlakte. En wellicht zijn de passages waarbij dat niet het geval is, waarbij het onder een vernislaag van vrolijkheid sluimert, wel het mooist. De meest treffende voorbeelden zijn het derde deel van de vijfde, ‘Valse. Allegro moderato’ en het tweede van de zesde, ‘Allegro con grazia’. Petrenko heeft zoals gezegd duidelijk een diepe binding met deze symfonieën, het komt prachtig tot uiting in zijn fysiek, en weet dit uitstekend over te brengen op het orkest.
Naast deze bekende klassiekers bevat de box werk van twee componisten die onterecht in de vergetelheid zijn geraakt. Niemand kent immers de vier symfonieën van Franz Schmidt, waarvan we hier de vierde horen, of ‘Musik für Orchester’ van Rudi Stephan. Om met die eerste te beginnen, het zal te maken hebben met het feit dat Schmidt bij lange na geen modernist was en zijn vierde, geschreven in 1933 dus al snel als achterhaald gold. Verder hielp het niet dat Schmidt door de nazi’s, na de Anschluss waarbij Oostenrijk deel werd van het derde rijk, werd uitgeroepen tot grootste levende componist van de ‘Ostmark’, al is hij niet van nazi sympathieën te betichten en stierf hij al een jaar later. Volgens Petrenko is de man dan ook onterecht in de vergetelheid geraakt, hij was naar eigen zeggen meteen verliefd op die vierde toen hij die enkele jaren geleden voor het eerst hoorde. We begrijpen hem, want deze symfonie is zeker het beluisteren waard. Alleen al vanwege het opmerkelijke begin en einde: dezelfde trompetsolo. Verder horen we inderdaad een componist die overduidelijk in de traditie van Brahms en Mahler staat, maar daar wel degelijk wat aan toe weet te voegen. Een vrolijk stuk is deze symfonie overigens ook al niet, Schmidt verwerkte het overlijden van zijn dochter, net dertig, in het kraambed. Toen ‘Musik für Orchester’ in 1913 in première ging, gold Rudi Stephan als een veelbelovend jong componist. Een jaar later brak de oorlog uit en in 1915 sneuvelde Stephan, slechts achtentwintig jaar oud. Maar goed nu klinkt het stuk weer en terecht. Want dit is een prachtig en zeer dynamisch stuk waarin alles spanningen van deze roerige tijd prachtig tot uiting komen en waarin deze box op grootse wijze zijn voltooiing vindt.
Bekijk hier een portret van deze bijzondere dirigent: