Op hun nieuwe album voor Alpha Classics, ‘Plaisirs Illuminés’, laten de violiste Patricia Kopatchinskaja, en Camerata Bern een aantal van de belangrijkste componisten van de vorige eeuw voorbij komen: Béla Bartók, Sandor Verress. György Kurtág, György Ligeti en Alberta Ginastera. De enige componist die niet in dit rijtje past is Francisco Coll, hij is van 1985 en mag zich gelukkig prijzen zijn werk terug te vinden te midden van deze giganten.
Kopatchinskaja is de laatste jaren doorgedrongen tot de wereldtop van de violisten. Daar draagt haar spel aan bij, zeker, maar ook haar grenzeloze en overrompelende enthousiasme en haar compromisloze ijver, Kopachinskaja over het hoofd zien, is onmogelijk. Het maakt dit voortreffelijke album, zeker ook met dank aan het op zeer hoog niveau acterende Camerata Bern, dan ook weer meer dan de moeite waard.
Het begint allemaal met Bartók en zijn streven om de muziek van het volk te integreren in de muziek voor de elite, of zoals Eddie Prévost het zo mooi stelt in de titel van zijn laatste boek ‘Uncommon music for the common man’. Grenzen slechten, het kenmerkt zijn ‘Duo Pizzicato’, dat Kopatchinskaja hier uitvoert met Sonja Starke, violiste van Camerata
Bern, waarin we die synthese overduidelijk terug horen. Een stuk ook, hoe kort ook, dat prima past bij Kopatchinskaja, een stuk waar creativiteit en virtuositeit een plek krijgen, naast weemoed en melancholie. Verress komt daarna, hij studeerde bij Bartók en Zoltán Kodály, terwijl zowel Ligeti als Kurtág weer bij hem studeerden. Zijn ‘Musica Concertante per 12 Archi’ schreef deze in 1949 naar Zwitserland geëmigreerde Hongaar begin jaren ’60 speciaal voor het dan net opgerichte Camerata Bern. De twee stukken van Kurtág en Ligeti, ‘Trio Jelek Vi’ uit ‘Games. Signs and Messages’ en ‘Baladă și joc’ zijn veel te kort om deze componisten recht te doen, iets dat ook geldt voor Bartók, maar laten wel horen hoe de weg die deze inzette tot op heden doorklinkt.
Alberto Ginastera was ook een componist die de volksmuziek vermengde met de westerse klassieke traditie, maar dan in Argentinië. Iets dat we terughoren in zijn ‘Concerto per corde, opus 33’, een bewerking van zijn tweede strijkkwartet, maar dan minder duidelijk dan bij Bartók, die ook voor hem zeker een voorbeeld was. Het meest opvallende deel is zonder meer de ‘Finale Furioso’, waar het spelplezier vanaf spat en waarin de kwaliteiten van dit Camerata Bern zonder enige reserve voor het voetlicht treden. Rest nog het stuk waar dit album zijn titel aan ontleent: ‘Les Plaisiers Illuminés’, een dubbelconcert voor viool en cello, waarvoor Coll zich op zijn beurt weer liet inspireren door een schilderij van Salvador Dali. Deel één en drie zijn daarbij verder uitgewerkte versies van ‘Rizoma’, het stuk dat hij schreef voor viool en cello en dat eerder door Kopatchinskaja en Sol Gabetta, die we ook in dit concert horen, in première werd gebracht. Dali’s surrealisme kreeg een plaats in dit stuk, evenals de volksmuziek, waarmee de cirkel rond is.