In onze serie over de cello in de hedendaagse muziek zijn we nog steeds bij de soloalbums, alleen maken we nu de overstap naar de experimentele en geïmproviseerde muziek. De Britse cellist Oliver Coates beweegt zich al jaren op het snijvlak tussen hedendaags gecomponeerd en de meer experimentele muziek en zet met het RNVG Intl. verschenen ‘Skins n Slime’ een alom geprezen volgende stap. De Franse cellist Valentin Ceccaldi is een echte improvisator en stelt in het bij Cipsela Records verschenen ‘Ossos’ de mogelijkheden van het instrument behoorlijk op de proef.
Het hart van dit nieuwe album van Coates wordt gevormd door de vijfdelige suite ‘Caregiver’, die de gehele A-kant van de LP beslaat. Wat hier direct opvalt is het sterk repetitieve karakter en de vervorming van de celloklank, beiden bereikt door elekronische manipulatie. In het tweede en het vijfde deel klinkt de cello daardoor regelmatig als een overstuurde rockgitaar, terwijl Coates in het vierde deel juist de harmonie zoekt. Het zijn overigens juist deze elementen die zorgen voor de bedwelmende, bijna hallucinante kwaliteit van dit stuk. De stukken op de B-kant missen die duidelijke, meeslepende structuur van ‘Caregiver’, maar zijn eveneens de moeite waard. ‘Butoh Baby’ bijvoorbeeld, vanwege de afwisseling tussen het zeer melodieuze, vrij hoge cellospel en de massieve, zeer lage drone en ‘Reunificatio’: metal met een cello.
Ceccaldi is zonder meer één van de meest interessante cellisten binnen de Europese improvisatie van dit moment. Om al zijn projecten te tellen kom je letterlijk handen te kort en zijn muzikale diversiteit lijkt onbegrensd. Een soloalbum maakte hij echter nog niet, dit ‘Ossos’ is dus een belangrijke nieuwe stap. ‘Enclume’, ‘Marteau’ en ‘Étrier’ heten de drie stukken, oftewel: aambeeld, hamer en stijgbeugel. Prozaïsche titels voor al even prozaïsche muziek. Het gaat Ceccaldi om klank. Aardse, ruwe, diepdoorgringende klanken. In sterk verdichte patronen gebracht, omgeven door stiltes. Klanken die werken als gereedschap. Het is dan ook dat je weet dat hier een cello klinkt en niets anders dan een cello, want zeker in de eerste helft van het album lijk je vaak eerder te verkeren in een werkplaats, waar naar hartelust wordt geboord, geslepen, geschuurd en wat je op zo’n plek allemaal nog meer kunt doen. Gaandeweg ‘Marteau’ belanden we in rustiger vaarwater, een lijn die Ceccaldi doortrekt in het bijzondere ‘Étrier’, wat veel weg heeft van folk. Qua klank lijkt hij te willen concurreren met de piccoloïst, nooit geweten dat een cello zo hoog kon klinken.
Beide albums zijn te beluisteren via Bandcamp en daar ook te koop: