In dit tweede deel van het portet gewijd aan Colin Webster besteden we aandacht aan drie albums uitgekomen bij zijn eigen label Raw Tonk. In alle drie staat een ander duo centraal. Met gitarist Daniel Thompson nam hij ‘Okey Dokey’ op; met Martina Verhoeven, hier op cello, ‘Live at BRÅK’ en met drummer en percussionist Graham Dunning ‘Terrain’
De A-kant van de cassette ‘Okey Dokey’ bestaat uit de opnames van het door Dirk Serries georganiseerde A New Wave of Jazz Festival in De Singer, vorig jaar oktober. De opmerkingen die ik maakte over dit concert in Draai om je Oren zijn nog onverkort van toepassing: “Webster is een ware meester op de altsax, kan lyrisch klinken, maar weet bovenal een wel zeer gevarieerd spectrum aan klanken te produceren. Hij gromt, gorgelt, plopt en sputtert naar hartenlust. Aan Thompson heeft hij een prima partner en aan alles is te merken dat de twee hier niet voor het eerst het podium delen. Daarbij is Thompson vooral een meester in het creëren van sfeer en hij mag graag het tapijt spreiden voor de ander – ritmisch, repeterend, gaten vullend, paaltjes slaand, structuur biedend.” De B-Kant bevat de opnames van een concert nog geen maand later bij Jazzblazzt. Er valt echter nog iets anders op. In het eerste deel van dit portret kwamen de kracht, de onrustbarende energie en de ‘punk’ attitude van Webster ter sprake. Op dit album horen we echter een geheel andere kant van deze saxofonist. Samen met Thompson, op akoestische gitaar, creëert hij hier prachtige en doordachte klanklandschappen, waarbij overigens het experiment, zoals we hierboven reeds noemde, geenszins wordt geschuwd.
Hetzelfde geldt voor de Cd ‘Live at BRÅK’ die Webster opnam met Verhoeven. Prachtig zoals deze twee hier hun instrumenten op volkomen onorthodoxe wijze inzetten om te komen tot een verrassend boeiende klankwereld. Verhoeven krast en schuurt verwoed over haar snaren, alles overboord gooiend wat je leert op het conservatorium, met enigszins duistere en verontrustende klanken tot gevolg. Het is koren op
Webster’s molen die hier al even experimentele geluiden naast plaatst. En dan is er ergens halverwege deze set van nog geen half uur een bijna klassiek moment met nevels van klank.
Op de LP ‘Terrain’ doet het klankspectrum industrieel aan. In opener ‘Hawling’ heeft het geluid veel weg van dat wat machines produceren en in ‘Goring’, ‘Ratling – Spalding’ en ‘Winding’ lijkt Webster’s altsax wel een misthoorn en het speelgerei van Dunning in de eerste twee gevallen een scheepsmotor, terwijl het geproduceerde geluid in het derde geval veel weg heeft van roeibewegingen. Werkend met een snaredrum en diverse objecten, heeft hij een nogal ongewone percussieset ter beschikking. Daarmee kan hij ook prima de ritmisch, mechanische klanken creëren die ‘Lancing’ en ‘Chittening’ kenmerken – mooi ook hoe de plopjes van Webster soms nauwelijks te onderscheiden zijn van de tikjes die Dunning uitdeelt – en die draaiende machine in gang zetten die we op ‘Beltring’ horen en die steeds op hetzelfde punt aanloopt.
Alle drie de albums zijn te beluisteren via Bandcamp en daar te koop: