Concertgebouw, Amsterdam – 10 mei 2019
De componist die in de rol van dirigent zijn eigen werk uitvoert, blijft een bijzondere gebeurtenis. Zeker als het orkest dan het vermaarde Koninklijk Concertgebouworkest is en er iemand als de Hongaarse componist en dirigent Peter Eötvös op de bok staat. Met zijn eigen ‘Alle vittime senza nome’, dat vanavond zijn Nederlandse première beleeft, een nieuw stuk van Michel van der Aa en een klassieker van de Poolse componist Witold Lutosławski.
Geen idee hoe die man het allemaal van elkaar krijgt, maar de biografie van Eötvös is niet minder dan indrukwekkend. Naast een internationale carrière op het hoogste niveau als dirigent – hij was het die het allereerste concert van IRCAM in Parijs, op verzoek van Pierre Boulez, dirigeerde – is hij actief op vele andere fronten in de uitvoerende muziek, zo was hij tot 1991 artistiek leider van het Ensemble Intercontemporain, richtte hij aansluitend zijn eigen International Eötvös Institute op, gevolgd door de Eötvös Contemporary Music Foundation in 2004. Beiden gericht op de begeleiding van jonge componisten en dirigenten. Daarnaast is Eötvös actief als componist en dan niet van zo maar wat werkjes tussendoor, getuige ook de recente opera ‘Senza sangue’ en het oratorium ‘Halleluja’. Met enige regelmaat dirigeert hij tevens het Koninklijke Concertgebouworkest, het laatst in oktober 2017 waarbij zijn ‘Multiversum’ klonk. Een stuk dat onlangs ook op Cd werd uitgebracht in de Horizon serie, nr. 9.
Maar nu klinkt ‘Alle vittime senza nome’ dat Eötvös in 2016 schreef in opdracht van vier Italiaanse orkesten en waarvoor hij de tragedie die op dat moment op de Middellandse zee afspeelde als uitgangspunt nam. Achteraf gezien een wat wrange coïncidentie, gezien de opstelling van de huidige Italiaanse regering in het vluchtelingenvraagstuk. Aan het begin van het eerste deel zet de soloviool de toon, als één van de individuele stemmen van deze naamloze slachtoffers, dan volgt het orkest in een deinend, repeterend patroon, de zee verklankend. Verderop maakt een hobo zich los uit de massa, weer een stem. Dat is wat Eötvös beoogde: de individuele mensen een stem geven te midden van een intens, vaak zeer ritmisch klanklandschap. Het mag niet verbazen dat het er daarbij soms onstuimig aan toe gaat. Eötvös zet zwaar slagwerk in, laat de blazers krachtige akkoorden spelen en gebruikt de strijkers om spanning te creëren. Het contrast met die individuele instrumenten is daarbij groot, die vechten letterlijk als individuen tegen een muur van klank, zoals die klagelijke altviool tegen het einde, die maar moeizaam staande blijft. Maar het werkt wel, Eötvös weet ons te raken en tot nadenken te stemmen. En klinkt er hoop aan het einde? Middels die ijle trompetpartij? Ik wil het er graag in horen al is de tragedie nog lang niet ten einde.
Ook van der Aa schreef met ‘Akin’ een doordringend werk. Hij geeft geen boodschap mee aan zijn stuk, maar dat maakt het niet minder imposant. We kennen Van der Aa en we weten hoe goed hij het drama weet te verklanken en hoe zeer hij raad weet met dynamische en temperamentvolle muziek. En ook in ‘Akin’ een nieuw concert voor viool, cello en orkest, dat een dag eerder zijn wereldpremière beleefde op het Keulse Acht Brücken Festival, zitten weer alle Van der Aa ingrediënten. A-typisch begint het concert met een harpsolo, waarna we de viool en de cello horen. Het vangt langzaam aan, maar klinkt gaandeweg steeds temperamentvoller. Het orkest stapt in fases in en de typische klankwereld van Van der Aa ontvouwt zich: zeer beeldend, met een filmische dimensie en met prachtige contrasten tussen felle dynamiek en bijna contemplatieve frases. En daaronder een meeslepende ritmische stroom. Van der Aa schreef het concert voor violiste Patricia Kopatchinskaja en celliste Sol Gabetta, die het concert hier ook uitvoeren. Hij koos hen vanwege hun passionele spel, zo passend bij dit stuk. Welnu, die keuze snappen we volledig, de vonken spatten er van af bij deze twee dames!
Lutosławski schreef zijn ‘Concert voor orkest’ in 1960 in de voor die tijd typische neoklassieke stijl, iets waar hij later minder over te spreken was, wat er toe leidde dat hij afstand nam van dit concert. Vanuit avant-gardistisch oogpunt begrijpelijk, maar dat laat onverlet dat dit concert meer dan de moeite waard is. Het ‘Intrada’ klinkt somber, maar bijzonder krachtig, met indringende strijkersbewegingen en doet op sommige momenten wel wat denken aan het werk van Dmitri Sjostakovitsj. Prachtig is het einde als die fluit, aangevuld met het klokkenspel, opduikt uit de duistere, sombere klankwereld, alsof de zon doorbreekt. Die lichtheid zet zich door in het snelle, meanderende ‘Capriccio notturno e Arioso’. Dan slaat de sfeer om en klinkt het orkest heftig, met andermaal een duistere ondertoon. Het ‘Passacaglia’ vangt fenomenaal aan met een pizzicato passage van de contrabassen, een patroon dat uitgebouwd wordt door het orkest. Een patroon dat scherp doorsneden wordt door een paar wringende klankexplosies. Bijzonder is ook het laatste stuk van dit derde deel: het ‘Corale’ waarin Lutosławski groots uitpakt na een ritmisch pianomotief. We horen jagende strijkers en tot slot een lange, alles overkoepelende muzikale lijn die eindigt in een daverend slot.
Bij zo’n ouder stuk, waar meerdere plaatopnames van zijn, is het pas goed mogelijk een oordeel te vormen over orkest en dirigent. Dus vergelijk ik een opname uit 1977 met de componist zelf voor het orkest van de Poolse radio, ooit uitgebracht door Briljant Classics, met de verrichtingen van het Koninklijk Concertgebouworkest, onder leiding van Eötvös. Wat een dynamiek en kracht laat het KCO hier horen, wat een scherpte brengt Eötvös hier aan, alles op het scherpst van de snede. Een huiveringwekkende uitvoering.
Dit concert wordt op zondagmiddag 26 mei uitgezonden op Radio 4 en is daarna via internet terug te beluisteren.