Concertgebouw, Amsterdam (Holland Festival) – 23 juni 2018
Een zeer gevarieerd programma dit jaar in de Holland Festival Proms, waarin zowel hedendaags gecomponeerde muziek te horen is – al dan niet vermengd met meer populaire genres als ambient – als muziek uit de Arabische cultuur en waar werk van grote namen in de klassieke muziek gelijk opgaat met die in de pop. Vier concerten, allemaal apart te bezoeken, in de grote zaal, Colin Benders met een project van negen uur (!) in de kleine zaal en diverse concerten van conservatoriumstudenten in de diverse foyers.
De grote zaal, zonder stoelen, maar met Perzische tapijten op de vloer, geeft reeds een geheel andere indruk dan we normaal gewend zijn, andere klanken passen daar dan ook bij. Bijvoorbeeld die van Daniel Bjarnason in zijn ‘We came in peace for all mankind’ dat hij schreef voor de wonderlijke bezetting van 12 hoorns en evenzoveel piano’s. Die piano’s dienen daarbij niet om op bespeeld te worden maar om in te blazen. Het zijn dus klankkasten met andere woorden. Het geluid van de hoorn is normaal reeds indringend in zijn doorleefde klank, maar met een piano als klankkast en dat keer twaalf, maakt het nog bijzonderder. En de beroemde akoestiek van het Concertgebouw helpt daar alleen nog maar verder aan mee. Het is ook dit waar het Bjarnason om gaat: klankkleur, sfeer, zo als hij zelf zegt als in een ritueel. Gezamenlijk geblazen patronen verplaatsen zich door de ruimte, solo geblazen patronen – iedere keer komend van een andere plek, wij zitten tussen de blazers die in een cirkel staan opgesteld – wisselen elkaar af. Stiltes zitten vol resonantie. Alleen, hoe mooi allemaal ook, na een half uur weet je het wel, heb je alle varianten gehoord. Het probleem is echter dat we dan pas op de helft zitten.
Wij, onbekenden met de Marokkaanse cultuur en muziek horen het er niet aan af maar het schijnt bijzonder te zijn. Nooit eerder stond het vrouwenkoor Ensemble Rhoum El Bakkali op het podium met het Orchestre Temsamani en het Amsterdams Andalusisch Orkest, nu dus wel. Maar dit is natuurlijk helemaal geen muziek voor het Concertgebouw, het is geen luistermuziek. Dit is doe muziek, dansmuziek. De musici komen dan ook het best tot hun recht, regelmatig na een wat stroef begin, als ze heerlijk in de groove zitten, dan is meedeinen vanzelf het gevolg. Dit concert wijkt ook op een andere manier af van de overige concerten. Hier is geen noot gecomponeerd, alle muziek wordt doorgegeven van vader op zoon en in het geval van het Ensemble Rhoum El Bakkali van moeder op dochter, generatie op generatie.
Het hoogtepunt van de dag is zonder meer het concert door het Radio Filharmonisch Orkest onder leiding van Martyn Brabbins, één van de meest vooraanstaande Britse dirigenten van dit moment, met de muziek van de Componist in Focus van deze editie van het Holland Festival, George Benjamin en twee voormalige leerlingen, Tom Coult en Edward Nesbit. Aan de andere kant van het kanaal reeds bekende componisten, hier zelden te horen. Van Benjamin horen we drie stukken, ‘Dance Figures’ uit 2004, ‘Canon & Fugue’ uit 2007 en ‘Sometime Voices’ uit 1996. Drie wonderlijke stukken waaruit een beeld ontstaat van Benjamins werk. Het is melodische, beeldende muziek, met vaak verrassende momenten. Het is prachtig om te horen hoe hij ‘Dance Figures’ opbouwt. De subtiele strijkers, de blazers die de melodie neerzetten en de contrabassen die zorgen voor de spanning, een spanning die gaandeweg op loopt. Verderop blijkt Benjamin ook een voorkeur te hebben voor sterke contrasten, feeërieke momenten worden afgewisseld met heftige passages. Iets wat we ook tegenkomen bij ‘Sometime Voies’. Tien jaar voor zijn eerste opera, ‘Into the Little Hill’ wilde Benjamin er reeds aan maar een goed libretto ontbrak. Benjamin zocht het vervolgens in het kleine, een bariton die Caliban neerzet, de getormenteerde wilde uit Shakespeare’s ‘The Tempest’, die uiteindelijk menselijker blijkt te zijn dan iedereen wil zien. Ergens zegt hij “Sometimes I hear a thousand twanging instruments hum at my ears, and sometimes voices that send me back to sleep even if I had just woken up—and then I dreamed of clouds opening up and dropping such riches on me that when I woke up, I cried because I wanted to dream again.” Het is Audun Iversen die het hier verklankt en het Groot Omroepkoor dat met volle kracht die woorden zingt die volgen op “Sometimes voices”. Het is het hoogtepunt in dit stuk, begeleid door razende strijkers en tumultueus slagwerk,
Zowel Coult als Nesbit zijn duidelijk beïnvloed door de muzikale taal van Benjamin al hebben ze ook allebei hun eigen stijl. Coult’s ‘Sonnet Machine’ valt op door zijn wat dwarse, tegendraadse structuur wat een interessante spanning oplevert. Golven muziek die elkaar afwisselen, steeds in een andere instrumentatie en met een andere klankkleur. Nesbit’s muziek heeft iets surrealistisch. Zijn ‘In spite of the mere objectiveness of things’ – wat een prachtige titel trouwens – heeft zowel iets dromerigs als duisters. En met zijn repetitieve, ritmische patronen weet hij de luisteraar te boeien.