Nationale Opera, Amsterdam – 23 maart 2018 – Opera Forward Festival
De Duitse componist Hans Werner Henze, overleden in 2012, behoort tot het type kunstenaars dat zich duidelijk uitsprak over maatschappelijke thema’s en werkte vanuit een politieke stellingname. In 1953 verliet hij de Duitse Bondsrepubliek omdat hij het niet eens was met de wijze waarop het toenmalige Duitsland zich tot zijn naziverleden verhield en in zijn nieuwe vaderland Italië wendde hij zich steeds meer tot het communisme. Zijn oratorium ’Das Floss der Medusa’ uit 1969 past naadloos in deze ontwikkeling, werd door Henze zelfs opgedragen aan de in 1967 vermoorde Che Guevara.
Als uitgangspunt voor zijn oratorium, dat hier in Amsterdam bij de Nationale Opera zijn wereldpremière beleeft in een scenische, dramatische setting, koos Henze het verhaal van de schipbreuk van het Franse fregat de Medusa in juli 1816. Als onderdeel van een vloot van vier schepen was het op weg naar de Afrikaanse westkust om voormalig bezit terug te veroveren op de Engelsen die tijdens de Napoleontische oorlogen deze overzeese gebiedsdelen in handen hadden gekregen. Maar het ging Henze en voor hem Théodore Géricault die de ramp vereeuwigde op ‘La radeau de la Méduse’ – een schilderij uit 1819 dat te zien is in het Louvre, niet om de ramp op zich, hoe erg ook maar om de wijze waarop de leiding van het schip zelf ontsnapte met de sloepen, terwijl 154 bemanningsleden het moesten doen met een zelfgebouwd vlot. Slechts 14 van hen zouden het uiteindelijk overleven.
Henze zag deze gebeurtenis als een allegorie in communistische zin. De scheiding tussen kapitaal en arbeid en de onderdrukking ten gevolge van het vooral westers georiënteerde kapitalisme. De Italiaanse regisseur Romeo Castellucci trekt Henze’s opera de moderniteit in. De klassentegenstellingen zoals Henze die zag mogen dan nu minder in de actualiteit staan, er zijn niet veel mensen te vinden die het communisme nog serieus nemen, de ongelijkheid in de wereld is er allesbehalve kleiner op geworden. In tegendeel en de link met de vluchtelingen die schipbreuk leiden op de Middellandse Zee is eveneens snel gelegd. Castellucci brengt die actualiteit – en het is beslist één van de sterke punten van deze productie – op grootse wijze in beeld.
De enscenering is prachtig gelaagd. De verteller van het verhaal, Charon in een mooie rol van bariton Dale Duesing bevindt zich op de rand van het podium, voor een enorm doek. Achter het doek zijn de twee figuren die het leven, respectievelijk de dood vertegenwoordigen. Bo Skovhus is Jean-Charles, de mulat op het schilderij van Géricault die met zijn laatste krachten het schip dat de overlevenden uiteindelijk oppikt weet te waarschuwen en Lenneke Ruiten horen we in een glansrol als La Mort, ofwel de dood. Deze beide solisten worden omgeven door een enorm koor, de 154 overlevenden symboliserend. Een koor dat gaandeweg van links, de levenden, naar rechts, de dood beweegt. Het Koor van de Opera, Cappella Amsterdam en het Nieuw Amsterdams Kinder- en Jeugdkoor leveren een prestatie van formaat. En op het doek projecteert Castellucci levensgroot Mamadou Ndiaye. We zien hem lopen naar de zee en vervolgens dagenlang in het water, steeds verder uitgeput rakend. Maar er is meer, want het deinen van de golven wordt middels een ingewikkelde constructie doorgezet op het podium waar de leden van het koor staan, terwijl Skovhus regelmatig aan touwen wordt opgetrokken en we ver naar achteren mensen van een rand zien vallen.
En dan is er Henze’s muziek. Het Nederlands Philharmonisch Orkest onder leiding van Ingo Metzmacher weet de grillige klanken van Henze prachtig te vertolken. Het is muziek die je naar de strot grijpt. Soms intens verstild, maar veel vaker dramatisch, heftig als een kolkende zee. Als geen ander verklankt Henze de angst, de onmacht, de eenzaamheid, de honger en de dorst. Wij liggen niet in het water, zitten veilig en droog in onze geriefelijke stoelen, maar zijn geraakt. Dat vermag opera.
Bekijk hier meer over de visie van Castellucci op de opera:
En bekijk hier een aantal fragmenten: