TivoliVredenburg, Utrecht (Vrijdagavondconcert) – 2 maart 2018
Wat hebben de componisten in dit vrijdagavondconcert van Philharmonie Zuidnederland, met Dmitri Liss op de bok, Zoltán Kodály, George Enescu, Erich Wolfgang Korngold en Leonard Bernstein met elkaar gemeen? Volgens de titel van dit concert is dat het nationale. Alle vier de componisten speelden een rol in de emancipatie van de eigen cultuur. Dat is wel wat mager, geldt dat niet voor de meeste componisten? Verder nog iets wat hun bindt, behalve dat alle vier de werken die we hier horen uit de eerste helft van de twintigste eeuw stammen? Wat ze in ieder geval bindt is het eclectische gebruik van muzikale stijlen en het vermengen van hoge met lage kunst.
Zoltán Kodály en George Enescu hebben het meest met elkaar gemeen. Beiden waren componisten uit het woelige Midden Europa dat eeuwenlang letterlijk geen eigen stem had. De Oostenrijks – Hongaarse Dubbelmonarchie moedigde het zelfbewustzijn van zijn onderdanen nu niet bepaald aan en de muziek leidde buiten Wenen een pover bestaan. In het begin van de twintigste eeuw komt daar verandering in en de Hongaar Kodály en de Roemeen Enescu groeiden uit tot belangrijke respondenten van het groeiende zelfbewustzijn van deze tot dan toe onderdrukte volkeren. In hun muziek hoor je dan ook die twee werelden, die van de westerse traditie die ze meekregen via de conservatoria en die van de eigen volksmuziek die ze dagelijks om zich heen hoorden. Kodály trok er, samen met zijn landgenoot Belá Bartók, letterlijk op uit om opnames te maken van volksmuziek die weer tot inspiratie dienden voor de eigen muziek, zoals de uit 1938 stammende ‘Variaties of een Hongaars volkslied, ‘Pauw-variaties’ genaamd. Een knap stuk werk waarin Kodály op ingenieuze wijze de oorspronkelijke melodie in zestien variaties laat terugkomen, telkens andere instrumentale partijen naar voren halend. Enescu put voor ‘Roemeense rapsodie, opus 11,nr, 1’ eveneens uit de traditie, hier de Roemeense rapsodie. Ook hier vinden we een wirwar aan muzikale stijlen op een knappe manier bij elkaar gehouden. Melodieus en meeslepend als een wervelende dans. Liss heeft er duidelijk schik in en voert de Philharmonie Zuidnederland hier naar grote hoogte, culminerend in een razende wervelwind van repeterende klanken.
Kodály en Enescu waren vernieuwers. Zij zochten weliswaar niet de grenzen van het tonale op zoals tijdgenoten als Arnold Schönberg dat wel deden maar vernieuwden door het vermengen van muzikale uitingen op een schaal die nog niet eerder was vertoond. Leonard Bernstein deed iets soortgelijks. Hij vermengde de klassieke erfenis met jazz, latin en andere volksinvloeden tot een volstrekt nieuwe en zeer enerverende stijl. Wie kent niet de pakkende en wervelende muziek uit ‘West Side Story’, de enerverende dansen, de opzwepende ritmes. Reeds in het uit 1944 stammende ‘Fancy Free’ dat hij eveneens vormgaf samen met choreograaf Jerome Robbins zitten diezelfde elementen.
Erich Wolfgang Korngold is nog het minst vernieuwend van de hier bij elkaar gebrachte componisten. Zijn missie was de glorietijd van Wenen tijdens de Habsburgers laten herleven. Zijn muziek situeer je dan ook eerder aan het eind van de negentiende eeuw dan in het interbellum. Wat niet wegneemt dat hij dat dan ook wel op briljante wijze deed. Iets wat hem niet door iedereen in dank werd afgenomen. Briljant en dan ook nog jood in het Oostenrijk van de jaren ’30 was geen gelukkige combinatie. In 1934 toog hij voor een werkbezoek naar de Verenigde Staten waar hij zou blijven toen door de Anschluss zijn terugkeer onmogelijk werd. Hij vond zijn heil deels in de filmmuziek waar zijn stijl uitstekend bij paste. Zijn vioolconcert dat hij daar schreef is vermaard geworden, mede dankzij de zeer aantrekkelijke solisten rol, hier met glans gespeeld door Simone Lamsma. Vooral het tweede dromerig langzame, poëtische deel is van een grote schoonheid. Vernieuwend is het niet, maar het is wel heel mooi.
Dit concert is terug te luisteren via Radio 4.