Vorig jaar hadden twee beroemde Haarlemse musici hun jubileumjaar. Het was 125 jaar geleden dat Hendrik Andriessen werd geboren en 100 jaar geleden dat Albert de Klerk ter wereld kwam. Beiden werden door de Andriessen/De Klerk stichting die de nagedachtenis van deze componisten, musici en Haarlemmers levend houdt, geëerd met een heus festival en met een boek, geschreven door Willem Jan Cevaal, waarin de wederwaardigheden van beiden tijdens de tweede wereldoorlog aan bod komt. Als niet onbelangrijk extra bevat het boek, verschenen bij uitgeverij De Toorts, verder twee cd’s waarin de muziek, want daar gaat het tenslotte om, van beiden uitgebreid aan bod komt.
Haarlem is een verbindende factor, beiden woonden zelfs enige jaren pal naast elkaar, tot Hendrik Andriessen een baan krijgt in Utrecht. Een rode draad in beider carrière maar ook in de onderlinge samenwerking is de Haarlemse St. Josephkerk. Andriessen was daar organist en haalde in 1915 Jos de Klerk, de vader van Albert naar binnen als koordirigent. Die was voor de oorlog gevlucht uit Antwerpen en woonde sinds een jaar naast de familie Andriessen. Een mooi voorbeeld van netwerken, zouden we nu zeggen. De jonge Albert ging zingen in het jongenskoor en zei later over deze jaren: “Langzamerhand toen ik daar in het jongenskoor stond, gingen mijn oortjes ook open voor het orgelspel. En vooral voor de improvisaties na de mis, ik bleef altijd luisteren, want Andriessen kon prachtig improviseren. Dat wilde ik ook leren.” Dat laatste is hem meer dan gelukt want De Klerk geldt nog altijd als één van de grootste organisten van de vorige eeuw en met name zijn improvisaties zijn beroemd geworden. Twintig jaar later, als Andriessen in juli 1934 overstapt naar de Utrechtse St-Catharinakathedraal en de positie in de St. Josephkerk vrij komt is het De Klerk die, mede op voorspraak van Andriessen, de rol van organist op zich neemt, een rol die hij tot zijn dood in 1998 zal behouden!
Zoals gezegd gaat het boek van Cevaal met name over de oorlogstijd. Andriessen was in 1940 reeds een componist van naam. Na zijn verhuizing naar Utrecht was het hem voor de wind gegaan. In 1937 werd hij directeur van het conservatorium en ook als componist werd hij stilaan een beroemdheid. Vooral de uit 1935 stammende ‘Variaties en fuga op een thema van Johann Kuhnau’ voor strijkorkest, al snel afgekort als de ‘Kuhnauvariaties’ gooide hoge ogen in binnen- en buitenland. Andriessen had alleen niet veel op met het bewind dat vanaf 1940 in Nederland de scepter zwaaide en al helemaal niet met de Kultuurkamer. Lid hiervan is hij nooit geworden en dat brak hem uiteindelijk toch flink op. Geen lid van de Kultuurkamer betekende in theorie niet optreden. In de praktijk liep dat allemaal zo’n vaart niet, behalve als je écht iets voorstelde. En dat was bij Andriessen natuurlijk wel aan de orde. Eind 1943 viel dan ook het doek, de muziek van Andriessen mocht niet meer worden uitgevoerd. Gelukkig kon hij wel directeur van het conservatorium en organist bij de St-Catharinakathedraal blijven, maar leuk was anders. Een ander minder leuk intermezzo in het leven van de Andriessens was zijn gijzelneming in mei 1942. Er waren een aantal aanslagen gepleegd waar de Duitsers op reageerden door alles bij elkaar ruim 1.000 gijzelaars te maken uit de top van de Nederlandse samenleving. De boodschap was helder: bij iedere volgende aanslag zouden uit deze groep een aantal mensen worden gekozen die ter vergelding zouden worden geëxecuteerd. Iets wat overigens ook twee keer is gebeurd. Hendrik Andriessen en zijn broer Willem werden vastgehouden tot december ’42 eerst in Haaren en later in Sint Michielsgestel. Hun wetenswaardigheden vormen één van de hoogtepunten van dit boek waarbij Cevaal put uit brieven die Andriessen naar huis stuurde en ontving, ook van zijn kinderen. Mooi, omdat je hier een duidelijk beeld krijgt van de mens Andriessen in deze voor hem natuurlijk zeer ongewone, maar ook beangstigende situatie.
De Klerk, 25 jaar jonger dan Andriessen, studeerde in juni ’41 af aan het Amsterdams conservatorium, onder andere met de première van een zelfgeschreven orgelconcert waarbij Andriessen het orkest dirigeerde en afsluitend met een improvisatie, waarin hij zich inmiddels een meester betoonde. Het eindexamen was een doorslaand succes. Hij kreeg niet alleen de Prijs van Uitnemendheid maar ook nog de Jubileumprijs die zeven jaar daarvoor voor de eerste keer was toegekend en sindsdien niet meer. Hij had graag verder willen studeren, elders in Europa, maar de oorlog gooide roet in het eten en De Klerk moest het hier gaan proberen. Dat lukte hem, mede dankzij zijn leraar Anthon van de Horst en nergens lees je terug dat de Kultuurkamer hem in de weg heeft gezeten, waarschijnlijk omdat De Klerk zich nog prima onder de radar kon ophouden. Hij ging vooral een carrière tegemoet als organist waarbij zijn improvisaties alom lof kregen. Hij ontwikkelde zich tevens als componist maar is als zodanig nooit bij de groten gaan behoren.
Dat laatste hoor je terug op de twee cd’s. De Klerk komt hierop vooral aan bod als uitvoerder. In de vroege ‘Missa in honorem Sacratissimi Cordis’ van Andriessen en in het ‘Partita super: Jesu, meine Freude’ van Maurice van Elven gevolgd door één van zijn improvisaties. Bijzonder is hier overigens dat het de laatste opnames betreft van De Klerk, die hij maakte op 81 jarige leeftijd, enige maanden voor zijn dood. Verder vinden we het ‘Te Deum’ dat hij een jaar eerder had geschreven ter gelegenheid van zijn tachtigste verjaardag.
Van Andriessen vinden we een aantal wereldlijke composities terug, de meeste van na de oorlog, naast die bekende ‘Variaties en fuga op een thema van Johann Kuhnau’. Het toont Andriessen als een boeiend componist die binnen de tonale klankwereld prachtige, beeldende stukken heeft gemaakt. Stukken ook die het verdienen om beluisterd te worden. En daar draagt dit prachtige jubileumboek beslist aan bij.