“De wereld is geschapen om in de bibliotheek terecht te komen”. Dit schreef Jorge Luis Borges, de Argentijnse schrijver die gerekend wordt tot de belangrijkste schrijvers van de vorige eeuw. Dat Jacqueline Oskamp, politicologe, journalist en schrijfster zich in haar meest recente boek ‘Opslaan en vernietigen’ dan ook kwaad maakt over de wijze waarop er in Nederland met de muziekarchieven, een soort van bibliotheken wordt omgegaan, mag dan ook niet verbazen. Maar met kwaad zijn komen we er niet, zo vindt Oskamp ook zelf. Zij gaat in dit boek dan ook verder en gaat op zoek naar oorzaken.
Maar laten we het onderwerp van het boek eerst even in de tijd plaatsen. De teloorgang van de muziekarchieven neemt een aanvang tijdens de korte regeringsperiode – twee jaar, van oktober 2010 tot november 2012 – van het eerste kabinet van Rutte. U weet wel het kabinet dat bestond uit VVD en CDA, met gedoogsteun van de PVV en waarin Halbe Zijlstra minister van cultuur was. Dat kabinet bezuinigde, deels om de PVV te plezieren en deels uit eigen overtuiging – alleen de markt doet ertoe – 200 miljoen op de totale cultuurbegroting van 900 miljoen. Dat betekende een ware kaalslag, onder andere voor de muziekarchieven. Een situatie die ook onder Rutte II niet wezenlijk is verbeterd als stelde minister Bussemaker zich wat milder op. Oskamp richt zich daarbij in haar boek op de drie archieven die met name handelen over de gecomponeerde muziek, archieven waar zij veel gebruik van maakte bij het schrijven van haar vorige boek ‘Een behoorlijk kabaal’. Het Nederlands Jazz Archief blijft daarbij bijvoorbeeld in het boek buiten beschouwing. Wat onverlet laat dat ook dit archief en anderen te leiden hebben gehad van de draconische bezuinigingen. Om het verhaal dus nog wat verder af te bakenen hebben we het hier over het archief van het Muziekcentrum van de Omroep (MCO), het Muziek Centrum Nederland (MCN) en het Nederlands Muziek Instituut (NMI). Het zag er aanvankelijk niet naar uit maar alle drie de archieven bestaan nog, dat is het goede nieuws. Het slechte nieuws is dat de financiële positie nog steeds zeer wankel is, dat er veel deskundig personeel ontslagen is en dat veel van het materiaal niet of slecht toegankelijk is. Kortom dat er niet veel hoeft te gebeuren of de archieven vallen alsnog om. En dat moet je als muziekliefhebber niet willen. Lees ‘Opslaan en vernietigen’ en je realiseert je pas hoe groot de waarde is van het opgeslagen materiaal.
Oskamp maakt zich dus terecht kwaad, maar realiseert zich nogmaals terdege dat je daar niet zo veel mee opschiet. Want de grote vraag is natuurlijk hoe het heeft kunnen gebeuren. Op die vraag probeert Oskamp in dit boek een antwoord te vinden. Daarbij draagt zij een aantal elementen aan die volgens haar een rol gespeeld hebben in dit besluit. Een besluit dat, zo stelt zij terecht, natuurlijk niet in 2012 uit de lucht kwam vallen. Maar allereerst voert ze nog de algehele tijdsgeest aan die ze vangt onder de term ‘populisme’ en die ieder pleidooi voor kunst wegzet als “linkse hobby” en dus iedere discussie bij voorbaat doodslaat. Met pleiten vóór kunst en dus voor het behoud van archieven ben je immers reeds verdacht. Dat daarbij klinkklare nonsens wordt uitgekraamd doet niet ter zake. Lees het eerste hoofdstuk van dit boek, de voorbeelden zeggen genoeg. Maar ondanks dat argumenten er dus eigenlijk niet toe doen, draagt Oskamp ze aan. Het is tegelijkertijd de makke van dit soort boeken. Want voor wie schrijft Oskamp nu eigenlijk? Voor ons die de archieven een warm hart toe dragen? Dat geldt in ieder geval voor de mensen die aanwezig waren tijdens het symposium in de Haagse Bibliotheek op 27 oktober jongstleden toen het boek officieel werd gepresenteerd. Of schrijft ze voor de mensen die er geen been in zien om deze kostbare schatten weg te bezuinigen? Dat zou mooi zijn, maar ik vrees dat die dit boek niet gaan lezen. Het preken voor eigen parochie ligt dus op de loer. Waarmee we overigens niet willen stellen dat Oskamp dit boek dan maar niet had moeten schrijven. Het is immers veel beter dan niets doen. Alle beetjes helpen, zullen we maar zeggen.
Aansluitend voert Oskamp vijf oorzaken aan voor de kaalslag bij de archieven. De eerste is de teloorgang van het verheffingsideaal dat decennia lang met name door links Nederland werd gepropageerd. Kunst en cultuur moeten toegankelijk gemaakt worden voor de arbeidersklasse. Oskamp signaleert dat het tegenovergestelde nu veeleer opmars maakt: de alledaagse cultuur wordt omarmd door de elite, gesymboliseerd door onze minister president die trots vertelt dat hij naar de Toppers is geweest. Dat er op dit terrein het één en ander verschoven is, is wel duidelijk, maar of dit een goede verklaring is voor het verdwijnen van de archieven weet ik niet. Want nemen we naar het orkestbezoek als voorbeeld dan valt op dat dit nog steeds toeneemt en kijk je tijdens een concert om je heen, dan tref je echt niet alleen de elite aan. Maar goed een positieve uitwerking heeft deze culturele verschuiving in ieder geval ook niet. Een veel betere verklaring is de enorme nadruk, sinds de jaren ’80, op de markt en de diverse privatiseringen die in het kielzog van die nadruk op marktwerking tot stand kwamen. Het neoliberale gedachtegoed heeft voor de grote kaalslag in de kunst gezorgd. Als kunst langs de commerciële meetlat gelegd wordt, pakt het altijd verkeerd uit. En het tij lijkt zich voorlopig nog niet te keren met wederom een rechts kabinet. Een derde oorzaak snijdt ook zeker hout. De digitalisering als vermeende oplossing voor alle problemen. Waarom nog fysieke archieven onderhouden als alles in de cloud kan? Dat dit digitaliseren ons op zich weer voor uitdagingen plaatst en veel tijd en geld kost wordt gemakshalve dan maar even vergeten, evenals andere heikele onderwerpen die Oskamp schetst. En dan is er nog de opmerking “ja, maar we kunnen toch ook niet alles bewaren.” Een terechte zo merkt ook Oskamp op. Alleen daarmee zijn we er nog niet. Want wie bepaalt wat dan wel bewaard moet worden en wat wel weg kan? Voor iedereen die thuis wel eens moet opruimen een bekende vraag. Tot slot noemt Oskamp wellicht wel het belangrijkste argument. Muziekarchieven zijn niet sexy. Of wetenschappelijker verwoord: ze worden niet gezien als bijdragend aan onze identiteit. Want tijdens open monumentendagen loopt het storm en gemeente archieven kunnen de aanvragen van particulieren die onderzoek doen naar hun stamboom doen niet aan, maar in muziekarchieven is niemand geïnteresseerd. Sterker nog, in de Nederlandse muziek is niemand geïnteresseerd! Loop eens bij een willekeurige klassieke muziekliefhebber door de platenkast. Hoeveel LP’s / Cd’s vindt u met werk van Nederlandse componisten? Dat is precies waar het om draait. Het is opvallend dat Frits Zwart, directeur collecties Nederlands Muziekinstituut, tijdens zijn bijdrage op het symposium, laat zien dat het buitenlandse platenmaatschappijen zijn, het Duitse cpo voorop, die muziek uitbrengen van Nederlandse componisten!
Dus beste luisteraars wellicht had de Vereniging Nederlands Fabrikaat in een reclamecampagne in de jaren ‘30 het wel bij het rechte eind. Deze luidde: “Koopt Nederlandsche waar, dan helpen wij elkaar!” De muziek is het in ieder geval waard en één ding is wel zeker, als we die archieven verliezen, verliezen we veel muziek. Zoals die prachtige derde vioolsonate van Daniël Ruyneman die door Heleen Hulst en Gerard Bouwhuis werd vertolkt tijdens het symposium. Daniël wie? Inderdaad, ook ik kende deze componist niet en dat bleek niet terecht. Die archieven moeten dus gewoon blijven en Oskamp breekt er terecht een lans voor. Lezen dat boek!