Muziekgebouw aan’t IJ, Amsterdam – 2 maart 2017
God bestaat niet. Althans, steeds meer mensen en uw recensent hoor daar zeker bij, trekken het bestaan van een oppermacht in twijfel. Dat neemt niet weg dat religieuze muziek ook voor de ongelovigen onder ons nog steeds van waarde kan zijn. En zeker als dat afkomstig is van componisten als Arvo Pärt en James MacMillan en het dan ook nog eens zo superieur wordt gebracht als hier in het Muziekgebouw aan ’t IJ door het fenomenale Lets Radiokoor en Sinfonietta Riga.
Want dat het Lets Radiokoor met hun vaste dirigent Kaspars Putniņš, reeds sinds 1992 tot de absolute wereldtop behoort, behoeft na vanavond geen uitleg meer. En ook Sinfonietta Riga, dat sinds 2006 bestaat, komt alle lof toe voor de grootste uitvoering van het werk van Pärt en MacMillan.
Het is Sinfonietta Riga dat, onder leiding van Putniņš begint. Met het ‘Cantus in Memory of Benjamin Britten’ van Arvo Pärt. Drie keer klinkt de klok en dan volgen de strijkers. Beginnend in het hoog en dan aanzwellend, langzaam, onderbroken door de klokken. Sinfonietta Riga speelt het met onverhulde passie en overtuigingskracht. Je voelt de verbondenheid met deze muzikale taal, de zinderende spanning tot de laatste noot weerklinkt, die van de klok. Dan is de beurt aan het koor a capella met ‘Nunc Dimittis’, een stuk dat Pärt schreef in hetzelfde jaar waarin hij zijn ‘Johannes Passie’ componeerde, één van de sleutelwerken uit zijn oeuvre. In ‘Nunc Dimitis’ staat een gebeurtenis centraal uit het evangelie van Lukas. De oude Simeon krijgt in de tempel van Jeruzalem de pasgeboren Christus te zien. Het was hem beloofd door God voor hij zou sterven. “Nunc dimittis servum tuum Domine” zingt het koor, oftewel: “Nu laat u, Heer, uw dienaar in vrede heengaan, zoals u hebt beloofd.” Het klinkt sereen, transparant en groots qua subtiliteit.
In ‘Adam’s Lament’ horen we koor en strijkers tezamen. Het draait hier om een tekst van de Russische monnik en dichter Starets Siloean. In dit gedicht verplaatst Siloean zich in de persoon van Adam na de zondeval. Die heeft verdriet vanwege het feit dat hij het contact met God kwijt is. Die treurnis, die tragiek heeft Pärt op grootse wijze in muziek gevangen. Het is zwaarmoedig, duister ook. Wroeging en spijt klinken in de woorden, maar zeker ook in de strijkers. Pärt vermengt die twee om zijn boodschap duidelijk te maken. De climax zit in het één na laatste couplet. Adams verdriet was al groot maar toen zijn zoon Käin zijn broer Abel vermoordde werd het hem te veel. Hij zag dat het hier niet bij zou blijven. Geweld zou een vast bestanddeel worden van het menselijk bestaan. Iets dat hij had veroorzaakt. Pärt trekt hier werkelijk alles uit de kast om dit voelbaar te maken. In de laatste zin “Uit mij zullen volkeren voortkomen en zich vermenigvuldigen, maar allemaal zullen ze lijden en in vijandschap leven en elkaar doden.” komt alle tragiek samen. In het laatste couplet vat Siloean samen en reflecteert hij op zijn eigen rol. Pärt kiest hier voor een contemplatief, ingetogen einde.
Na de pauze staat ‘Seven Last Words from the Cross’ van James MacMillan op het programma. Het is toeval, maar nog vorige week vrijdag stond MacMillan centraal in het concert in De Bijloke, Gent. Hier draaide het vooral om het derde pianoconcert van MacMillan, ‘The Mysteries of Light’ geheten dat stamt uit 2011. Vergeleken daarmee is ‘Seven Last Words from the Cross’ een relatief oud stuk, want daterend uit 1993. Maar zijn muzikale taal is in beide stukken herkenbaar. MacMillan houdt van dramatiek en put rijkelijk uit de hierbij horende vormtaal. Dat hij zich daarbij ook op glad ijs begeeft, beseft hij zelf als geen ander: “Essentieel bij het toonzetten van zulke teksten is dat je een bepaalde emotionele objectiviteit in acht neemt. Je moet de muzikale expressie beheersen.” En het moet gezegd, MacMillan vermijdt in dit stuk alle valkuilen glansrijk. Het is dramatisch, zeker, maar dat hoort ook bij die laatste zinnen van Christus aan het kruis. Maar het wordt nergens kitch. En dat is knap. Compositorisch zit dit stuk dan ook vol met bijzondere vondsten.
Het hoogtepunt is wat dat betreft wellicht wel het tweede deel. Christus hangt aan het kruis en zegt tegen zijn moeder, doelend op zijn boezemvriend Johannes: “Woman, Behold Thy Son” en tegen Johannes: “Behold, Thy Mother!”. Het is een dramatische scene. Christus heeft wel wat anders aan zijn hoofd zou je denken en toch maakt hij hier tijd voor anderen. MacMillan kiest een bijzondere aanpak. Vier keer laat hij het koor met grote kracht “Woman, Behold Thy Son” zingen. En wat een kracht heeft dit koor! Twee keer volgt een vrij lange stilte. Het moet tot ons doordringen. Na de derde keer klinkt heel zacht, bijna onhoorbaar een cello. Na de vierde keer krachtiger. Hij herhaalt het procedé nog een aantal keren. De rol van de strijkers wordt steeds groter, heftiger ook. En dan, te midden van staccato spel en met de strijkstokken slaan op de snaren klinkt “Behold, Thy Mother!”. Gezongen door de mannen en eindigend in klagelijk wegstervend vioolspel. Bijzonder is ook het vierde deel waarin Christus de woorden “Eli, Eli, lama Sabachtani” spreekt. “Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?” De duistere bassen bij de strijkers en de dito mannenstemmen maken de woorden meer dan invoelbaar. Huiveringwekkend is de solo van de altviool die erdoorheen priemt. In de climax, als Christus zijn laatste woorden uitspreekt: “Father, Into Thy hands I commend my Spirit” maakt MacMillan wederom zeer effectief gebruik van stiltes, net als in het eerder genoemde tweede deel. En dan die ‘huilende’ eerste viool, gevolgd door de rest van het ensemble. Dit is werkelijk ten hemel schreiend. En dan het slot, steeds langzamer, ijler en zachter klinken de violen. Terwijl de stiltes toenemen. Tot het klaar is. Het is volbracht.