De Link, Tilburg – 24 januari 2017
De scheidslijn tussen geïmproviseerde muziek en hedendaags gecomponeerde muziek is een dunne. Niet alleen beweegt een groot aantal musici zich in beide werelden, ook componisten willen nogal eens Leentjebuur spelen. Veel geïmproviseerde muziek bevat ook gecomponeerde elementen en sommige componisten geven op hun beurt uitvoerders de ruimte om zelf zaken toe te voegen. Soms heel weinig en soms behoorlijk veel. De composities die het Asko|Schönberg, met een bijzondere rol voor violist Joseph Puglia in De Link ten gehore brengt horen zonder twijfel tot de laatste categorie.
Op 4 november 1964 gaat in San Francisco ‘In C’ in première van de dan nog onbekende componist Terry Riley. Na eind jaren ’50 te hebben samengewerkt met La Monte Young en een kort verblijf in Parijs, begin jaren ’60 komt hij tot de ideeën die aan ‘In C’ ten grondslag liggen. 53 korte stukjes muziek, modules vormen de partituur, één A4’tje. Het aantal spelers laat Riley vrij, evenals de keuze van de instrumenten. Zo lang er maar een piano is en eventueel slagwerk dat continu een hoge C speelt. Een idee van Steve Reich die tijdens die première in 1964 achter de piano zat. Hoe lang een module wordt aangehouden verschilt per instrument en per speler, ook dat is vrij. Daarmee is de totale lengte van het stuk dus ook vrij. Opnames van het stuk variëren dan ook sterk. Er zijn opnames met een lengte van nog geen 20 minuten, maar ook met een lengte van 75 minuten. Asko|Schönberg kiest, samen met studenten van het Fontys Conservatorium, voor een lengte van ongeveer 45 minuten en een bezetting bestaande uit, naast de piano, drie slagwerkers, viool, 2 cello’s, 2 saxofoons en zang.
Het bijzondere aan ‘In C’ is dat het stuk altijd weer klinkt alsof het door Riley van begin tot eind strak is gecomponeerd en dat het stuk niet anders kan klinken dan zo, terwijl dat dus maar ten dele waar is. Het mooie van een live uitvoering is dat je het proces om te komen tot die beleving meemaakt. Je ziet dat er meer voor nodig is om het zo goed te laten klinken dan alleen het spelen van de noten. Net als in de vrije improvisatie zie je de musici naar elkaar kijken, zie je dat ze elkaar aftasten, aanvoelen en aanvullen.
Datzelfde gebeurt in ‘Workers Union’ van Louis Andriessen. Eén van de weinige Europese navolgers van de minimal music die in de tweede helft van de jaren ’60 in de VS ontstond. Ook Andriessen geeft zijn musici een grote mate van vrijheid. Ook hier, in ‘Workers Union’ is de grote van het ensemble en de instrumentkeuze vrij. Wel staat het ritme vast en dat is dan ook voor iedere musicus hetzelfde. Maar de toonhoogte staat weer alleen bij benadering aangegeven.
Het moet fijn spelen zijn want het enthousiasme en het spelplezier spat er deze avond werkelijk van af. Zowel bij de musici van Asko|Schönberg als bij de studenten van het Fontys Conservatorium. Samen brengen ze twee zeer enerverende en intense stukken, stukken die weer eens een geheel ander licht werpen op het begrip gecomponeerde muziek.