Muziekgebouw aan ’t IJ, Amsterdam – 15 december 2016
Onder de naam ‘Baltische Schoonheid’ brengt het Nederlands Kamerorkest onder leiding van de uit Estland afkomstige Risto Joost een programma rond twee, inmiddels zeer bekende componisten uit deze regio: Arvo Pärt en Pēteris Vasks. Hun muziek is in grote mate aan elkaar verwant en heeft sinds jaar en dag het tonale duidelijk als uitgangspunt. Beiden schuwen de melodie niet, nog het grote (dramatische) gebaar.
Vasks is daarbij de meest uitbundige van de twee. Bij hem zijn de contrasten in volume, vorm en dramatiek het grootst. Het Nederlands Kamerorkest brengt in dit programma het inmiddels beroemde vioolconcert, met als ondertitel ‘Tala gaisma’, oftewel ‘Distant LIght’, met concertmeester en muzikaal leider van het ensemble, Gordan Nikolić in de hoofdrol. Vasks schreef het stuk, dat in 1997 in première ging tijdens de Salzburger Festspiele, voor zijn jeugdvriend Gidon Kremer en zijn net opgerichte Kremerata Musica. Van grote invloed was de autobiografie van Kremer ‘Moments form Childhood.’ Kremer’s verhalen over onderdrukking, vrijheid en melancholie zitten verweven in dit vioolconcert. Het stuk bestaat uit één deel van drie met elkaar contrasterende episodes, die van elkaar gescheiden zijn door cadenza’s voor de solist. In de tweede episode maakt Vasks duidelijk gebruik van de Letse volksmuziek, zoals we dat wel vaker tegenkomen in zijn werk. Die hierboven genoemde grote contrasten horen we in dit stuk zeker ook terug. Zo verstild, poëtisch en fluisterzacht als het begin van dit concert is, zo heftig, bijna atonaal klinkt de derde episode. Een storm van pijnlijke energie. Tegelijkertijd is de spirituele diepgang bij Vasks ongekend. Je hoort aan iedere noot dat hij een boodschap over wil brengen. Het Nederlands Kamerorkest gaat hier tot het uiterste om recht te doen aan Vasks en Nikolić schittert met veel durf, schwung en enthousiasme in de lastige, soms zeer weerbarstige partijen.
De muziek van Pärt is, zeker in vergelijking met die van Vasks, veel ingetogener en gelijkmatiger. Ook bij Pärt zit er dramatiek in de muziek alleen ligt het minder aan de oppervlakte. Het vrij korte ‘Cantus in memory of Benjamin Britten’ is hiervan een mooi voorbeeld. Het is een vrij vroeg stuk, ontstaan eind zeventiger jaren, net voor hij in 1980 definitief zijn land, Estland zou verlaten. Een memoriam voor Britten, het is apart want de muziek van deze twee componisten heeft nu niet echt veel raakvlakken. Voor Pärt lag dit echter anders. Hij zegt er zelf over: “Gedurende deze periode was ik duidelijk op het punt dat ik de omvang van zo’n verlies kon herkennen. Ik had het werk van Britten net ontdekt. Vlak voor zijn dood begon ik de ongebruikelijke puurheid van zijn muziek te waarderen. Daarnaast wilde ik de componist al langere tijd persoonlijk ontmoeten, wat nu nooit meer zou gebeuren.” Buiten persoonlijke redenen reageert Pärt hier dus ook op de omstandigheden waaronder hij als componist werkte. Estland was bezet door de Sovjet Unie en het werk van westerse componisten drong maar amper door tijdens het communistische regime. En reizen naar het buitenland was al helemaal een probleem. Het is een ontroerend stuk dat ‘Cantus in memory of Benjamin Britten’, in al zijn bescheidenheid. Want echt veel gebeurt hier niet. Het stuk opent met een paar slagen op het klokkenspel, wat op regelmatige basis tijdens het stuk wordt herhaald, het geeft een prachtig effect en verder horen we de strijkers in lange, esoterische lijnen, als een aanzwellende vloed. Met weinig middelen veel bereiken, dat is wel zo’n beetje het credo bij Pärt.
Ook in Pärt’s vierde symfonie, dat hij in 2008 schreef voor de Los Angeles Philharmonic en zijn toenmalige chef-dirigent Esa-Pekka Salonen, is dit hoorbaar. Het stuk was het eerste grote orkestwerk sinds de derde symfonie die stamt uit 1971 en Pärt sluit in deze symfonie aan bij de stijl die hij in de jaren voor 2008 had ontwikkeld en waarin zijn bekering tot het Russisch Orthodoxe geloof een grote rol in speelt. Muzikaal is dit stuk echter eveneens zeer minimalistisch. Echt veel gebeurt ook hier wederom niet. Vooral het tweede deel, ‘Affannoso’ valt op door het bijna fragmentarische karakter met zeer veel stiltes, waardoor een duidelijke spanningsboog, zoals we dat bij Vasks wel zien, ontbreekt.
Het Nederlands Kamerorkest doet beide componisten echter volledig recht en het verschil in stijl en sfeer komt overduidelijk aan het licht. De rest is persoonlijke voorkeur.