Diverse locaties, Den Haag – 15 oktober 2016
Onder de titel ‘The Presence of Absence’, eveneens de titel van een nieuw stuk van Oscar Bettison maken we op deze Dag in de Branding een reis terug in de tijd. Beginnend met Bettison, trekt er via Salvatore Sciarrino naar Luciano Berio en Franz Schubert een bonte stoet aan componisten aan ons voorbij. Componisten die met elkaar gemeen hebben dat ze uitstekend in staat zijn om sfeer in muziek te vangen. Oscar Bettison, de Brits / Amerikaanse componist, die ook in enige tijd in Den Haag studeerde bij Louis Andriessen en Martijn Padding is beslist iemand die voldoet aan deze beschrijving. Als geen ander is hij in staat om een bijzondere sfeer neer te zetten die je als luisteraar meeneemt. Dat hoor je allereerst terug in zijn strijkkwartet dat hier wordt uitgevoerd door het Matangi Quartet en waarin hij herinneringen aan zijn kind heeft verwerkt. Hier valt reeds op dat Bettison graag werkt met grote contrasten in dynamiek. Zo kan er minutenlang niet veel meer klinken dan een door de strijkers fluisterzacht gespeelde drone om aansluitend de luisteraars te overdonderen met een tsunami van geluid. Het laatste deel van het strijkkwartet doet juist dit, in omgekeerde volgorde. Krachtig en heftig klinkt het kwartet als één instrument. Dan slaat de sfeer volledig om eindigt het deel zeer rustig en ingetogen. Die abrupte overgangen en enorme verschillen in dynamiek kenmerken ook het nieuwe stuk ‘The Prensence of Absence’ dat zijn wereldpremière beleeft dankzij Ensemble Klang en Matangi Quartet in samenwerking met sopraan Michaela Riener. Het hart van het stuk wordt gevormd door ‘The Ruin’, een Oud-Engels gedicht uit de achtste of negende eeuw over een Romeinse ruïne.
Bettison heeft reeds lange tijd een bijzondere affiniteit met dit gedicht: “De vanzelfsprekende manier waarop het oude tekstfragment veronderstelt dat beschavingen ten onder gaan raakte mij. Dat kan ons ook overkomen. Ik besefte dat onlangs toen ik naar in de natuur gemaakte veldopnames uit Californië luisterde, uit de jaren negentig. Het geluid van dat landschap is ingrijpend veranderd, je hoort nu veel minder vogels zingen.” Voor ‘The Prensence of Absence’ vulde Bettison de tekst van ‘The Ruin’ aan met een aantal eigen teksten tot één geheel. Reeds in het eerste deel horen we die hier bovengenoemde dynamische contrasten op bijzondere wijze terug. Het stuk begint met een zeer fijnzinnige drone van de strijkers, aangevuld met zeer zachte klanken van de blazers en wordt gevolgd door een veel heftigere, ritmische passage waarin we ook duidelijk invloeden vanuit de rock terug horen, een ander stijlkenmerk van Bettison. Ook in het derde en langste deel, waarvoor ‘The Ruin’ is gebruikt, horen we die contrasten. De twee baritonsaxen klinken hier als misthoorns door de klanknevel heen, sferische muziek die perfect aansluit bij de tekst van ‘The Ruin’. En ook hier trakteert Bettison ons regelmatig op heftige uitbarstingen waardoor Riener zelfs niet meer te verstaan is. De zangpartijen verdienen het overigens om hier apart nog te worden vermeld. Niet alleen heeft Bettison op zeer creatieve wijze de zang en de instrumenten met elkaar vermengd – soms is amper te horen wie nu eigenlijk wat doet, de partijen vragen ook nog eens bijzonder veel van de sopraan. Want ook in die partijen zit dat enorme verschil in dynamiek en dan ook nog vaak in één zin. Riener overtuigt echter op alle fronten.
Sfeer vertalen in muziek kan echter niemand beter dan Salvatore Sciarrino en Dag in de Branding is dan ook terecht trots op de Nederlandse première van ‘Studi per l’intonazione del mare’ dat zijn wereldpremière beleefde bij de heropening van de Basilica Superiore di Assisi die tijdens de rampzalige aardbeving van 1997 gedeeltelijk instortte. Door de zeer ongewone bezetting heeft het even geduurd voordat het stuk ook hier te horen was. Buiten het kernensemble van vier fluitisten, vier saxofonisten, slagwerk en een countertenor, vraagt het stuk namelijk om nog honderd fluitisten en saxofonisten. En die haal je niet zo maar even bij elkaar. Noem bovengenoemd aantal en als luisteraar denk je: “Dat zal er dan wel heftig aan toe gaan.” Maar als je Sciarrino kent weet je dat je daar niet bang voor hoeft te zijn. Sciarrino zet het grote aantal op heel andere wijze in. Nog nooit hebben we zoveel blazers zo weinig geluid horen maken als hier. Zachte klanken vermenigvuldigen, het leidt tot een klanknevel waarin geen instrument meer te onderscheiden is, het is precies waar deze meester op uit is. Want zo zet hij optimaal sfeer neer. Centraal in dit stuk staat de zee. Sciarrino, afkomstig van Sicilië, kent die zee als geen ander. En Sciarrino ziet die zee en de beweging van de zee als metafoor: “Laten we ervan uitgaan dat alles is gebaseerd op een zich herhalende golfbeweging, een cyclus. Op een kalme dag nestelen we ons dan tussen hemel en aarde aan de rand van een nederige waterplas, waar de onzichtbare adem van de wind aan zijn arbeid begint en op stille wijze de spiegel van het water verbreekt. Een trilling die zich vermenigvuldigt tot aan de oever en als herboren terugvloeit naar waar het vandaan kwam om daar – aangewakkerd door de wind – een waterhoos te veroorzaken en gigantische vloedgolven met muren van schuim. Een toestand waar we graag verre van blijven, vooral als we die klank van de zee in ons zelf zouden herkennen.” Middels zijn muziek en de gekozen teksten – onder andere gebaseerd op het gnostische evangelie ‘Pistis Sophia’ en de woorden van Franciscus van Assisi – wil Sciarrino de luisteraar in contact brengen met een andere dimensie. Een opdracht waar hij beslist in slaagt.
In de avond draait het allemaal om Franz Schubert. We horen niet alleen zijn ouverture voor het toneelstuk ‘Rosamunde, Fürstin von Cypern’ maar ook vier nieuwe stukken van jonge componisten die gevraagd werden om in de geest van Schubert te werken. En het is altijd weer boeiend om te horen welke verschillende resultaten dit kan opleveren. Alle vier de stukken hebben hun charme en leggen beslist, ieder op eigen wijze de link met de grote meester. Maar twee stukken springen eruit. Allereerst ‘Free-Market Dramaturgy’ van de Turkse componist Emil Tan Erten. Dit eclectische stuk bestaat uit delen van eerdere composities aangevuld met een akkoord van Schubert en ‘Istanpitta Ghaetta’ een anonieme veertiende-eeuwse instrumentale dans uit Italië. Maar Tan Erten gaat verder,want het stuk levert ook kritiek op onze maatschappij, gesymboliseerd door het winkelcentrum van de Trump Towers dat sinds 2010 in Instanbul staat. “Velen genieten van de cosmetische en functionele waarde, maar zij die goed kijken (of kiezen dat te doen) zien door de façade de vicieuze ethiek van de vrije markt: devaluatie, afbraak, een belofte van ‘alles aanvaarden’, een normalisatie van identiteit en het systematisch afstompen van de scherpe randen.” Deze stelling uit zich muzikaal in de gelaagdheid van het stuk. Het is een spannende en melodische compositie die goed in het gehoor ligt en een heldere verhaallijn heeft. Tot zove de façade. Tegelijkertijd gebeurt er echter bijzonder veel en is het eclectische gehalte duidelijk te onderscheiden. Verder valt die dansmelodie op die bepaald vervreemdend werkt. Tan Erten is geslaagd. Dat geldt overigens niet minder voor ‘Fanfare’ van Leo Svirksy, dat allesbehalve als een fanfare klinkt. Het stuk is gebaseerd op het gegeven dat de muzikale thema’s bij Schubert altijd onveranderd weer terugkeren in zijn stukken. Svirsky doet dit net zo, met lange lijnen en symfonische kracht. Hij verklankt de geest van Schubert wellicht wel het best van de vier en dan ook nog op volstrekt eigen wijze. Schaamteloos mooi.
Tot slot horen we de onvoltooide tiende symfonie van Schubert in de bewerking van Luciano Berio. Berio trapte daarbij gelukkig niet in de valkuil om dit stuk van Schubert te voltooien in de geest van. In tegendeel zijn eigen bijdrages zijn typisch Berio en vormen vaak een apart contrast met de muziek van Schubert. Maar ondanks dat het met veel bezieling en passie wordt gespeeld door het Residentie Orkest onder leiding van dirigent en artistiek leider van het festival Christian Karlsen reist de vraag wat hier nu het nut van is. Had Berio er niet beter aan gedaan om in 1988 gewoon een nieuw stuk te schrijven? We hebben nu noch Schubert noch Berio.